Feiten
De heer Akinnibosun, Nigeriaan, komt in 2008 samen met zijn 2-jarige dochter aan in Italië vanuit Libië. In 2009 wordt Akinnibosun gearresteerd waarop in 2010 een Italiaanse rechtbank zijn ouderlijk gezag schorst en de dochter bij een opvanggezin plaatst teneinde haar een stabiele leefomgeving te bieden omdat uit eerdere verslagen van de sociale dienst blijkt dat ze door de zeereis getraumatiseerd is en een moeilijke relatie met haar vader heeft. Wanneer de vader wordt vrijgesproken in 2011, vraagt hij bezoekrechten aan en mag daarop in 2012, eenmalig, zijn dochter zien. De sociale diensten rapporteren aan de rechtbank dat het kind gespannen was tijdens het bezoek van haar vader, waarbij ze zich herinnerde aan de traumatiserende reis en het feit dat haar vader niet voor haar had gezorgd. In 2013 wordt het bezoekrecht van Akinnibosun geschorst daar hij noch materieel noch emotioneel in staat was voor zijn dochter te zorgen. In hoger beroep wordt de schorsing bevestigd, verwijzend naar de verslagen van de sociale diensten die grotendeels gebaseerd zijn op verklaringen van het pleeggezin dat het kind zeer geïrriteerd was na het bezoek van haar vader en verontrust was haar vader nog eens te zien. In 2014 wordt er dan uiteindelijk besloten het kind vrij te geven voor adoptie, onder meer op basis van de verslagen van de sociale diensten.
De man roept de schending in van zijn gezinsleven aangezien de overheden, die eerst elk contact met zijn dochter verboden hebben en ze tenslotte vrijgaven voor adoptie, niet de nodige maatregelen hebben genomen opdat een band zou kunnen behouden worden tussen vader en kind. Ze hebben er zich toe beperkt akte te nemen van de economische en sociale moeilijkheden zonder het hem mogelijk te maken deze te overwinnen met gerichte sociale bijstand. Hij roept de artikelen 8 en 14 in van het EVRM.
Beslissing
Er is een schending van artikel 8, maar ondertussen is het kind geadopteerd en het vaststellen van deze schending betekent niet dat de Staat het kind moet teruggeven aan de heer Akinnibosun.
Het Hof kent aan de man een compensatie toe ten belope van 32.000 euro.
Motivering
Het Hof herinnert er aan dat artikel 8 niet enkel beschermt tegen willekeurige inmengingen, maar de Staten belast met het treffen van positieve verplichtingen die nodig zijn voor het effectief beschermen van het gezinsleven.
Het Hof wijst er op dat de beslissing om de gezinsband te verbreken niet werd voorafgegaan door een ernstige evaluatie met aandacht voor het vermogen van de man om zijn ouderrol te vervullen. De overheden hebben onvoldoende inspanningen geleverd om de gezinsband tussen vader en dochter te beschermen en de ontplooiing ervan mogelijk te maken. De gerechtelijke overheden hebben er zich toe beperkt om bepaalde moeilijkheden in overweging te nemen die, naar alle waarschijnlijkheid, konden overwonnen worden mits gerichte sociale bijstand. De man heeft geen enkele kans gekregen om de band met zijn dochter aan te halen. Er werd slechts één ontmoeting met het kind toegestaan. Geen enkele poging tot toenadering of gezinstherapie werd overwogen. Overigens heeft de regering geen enkel overtuigend argument geleverd waardoor het verbreken van de gezinsband tussen vader en dochter kon gerechtvaardigd worden.
Betekenis in de ruimere context
Het beslissende punt in deze zaak was of de nationale autoriteiten, vooraleer de verwantschap werd verbroken, alle nodige en passende maatregelen genomen hebben die redelijkerwijs konden worden verlangd zodat het kind een normaal gezinsleven kon leiden met zijn vader.
Voor het Hof is het samenzijn tussen een ouder en zijn kind een fundamenteel element van het gezinsleven. Maatregelen die dat belemmeren vormen in principe een inbreuk op het recht beschermd door artikel 8 EVRM. Uitzonderingen zijn mogelijk bij wet zolang die steunen op één of meerdere legitieme doelstellingen uit paragraaf 2 van dat artikel en indien zij ‘noodzakelijk’ zijn.
De Staat heeft zowel positieve als negatieve verplichtingen. Wanneer het bestaan van een familierechtelijke betrekking tot stand is gebracht, moet de Staat in principe handelen om die band te ontwikkelen. Maatregelen die de band tussen een kind en zijn gezin breken kunnen dan enkel worden toegepast in uitzonderlijke omstandigheden. Wanneer de ouder-kind relatie echter zeer beperkt is, kan die benadering worden uitgesloten.
In een zaak als deze moet men een juist evenwicht vinden tussen de belangen van het kind en de belangen van de ouder. Er bestaat niettemin een grote consensus, ook in het internationaal recht, over het idee dat bij alle maatregelen betreffende kinderen, hun belangen moeten prevaleren.
Zo heeft het Hof eerder al aanvaard dat het in het belang van het kind kan zijn om de band met de pleegouders te bevorderen.
Integrale tekst van de beslissing
Referenties
Zie §§ 59-63 van de integrale beslissing voor de algemene principes en de verwijzingen naar eerdere rechtspraak.
Trefwoorden
Plaatsing van kinderen; Adoptie; Art. 8 EVRM (recht op respect voor privé- en familieleven)