Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting

Samengevat op 19/04/2024

Feiten

Vzw Klimaatzaak wordt opgericht in 2014 door een groep van 11 burgers die actie willen ondernemen tegen het Belgische klimaatbeleid, omdat zij dit ontoereikend vinden. 

In 2014 stelt de vzw Klimaatzaak de Belgische Staat en de drie gewesten in gebreke. Vzw Klimaatzaak vraagt het engagement na te komen om de uitstoot van broeikasgassen in België tegen 2020 met 40% te verminderen ten opzichte van 1990. In een daaropvolgende vergadering tussen de vzw en de vier bevoegde ministers kan geen consensus worden bereikt. Daarom spant de vzw in 2015 een rechtszaak aan tegen de vier Belgische overheden.  

In 2021 stelt de Brusselse rechtbank van eerste aanleg de vzw Klimaatzaak in het gelijk. De rechtbank erkent dat het Belgisch klimaatbeleid van de vier overheden zo ondermaats is dat het de wettelijke zorgplicht en de mensenrechten van de mede-aanklagers schendt (art. 2 en 8 EVRM). Niettemin weigert de rechtbank zelf specifieke reductiedoelstellingen vast te leggen omwille van de scheiding der machten. 

Door de afwezigheid van bindende uitstootreductieverplichtingen en de ogenschijnlijke passiviteit van de vier Belgische overheden in de maanden na de uitspraak, besluit de vzw Klimaatzaak in november 2021 in beroep te gaan tegen de uitspraak. Zo komt de zaak bij het hof van beroep te Brussel. 

Beslissing

In dit arrest bevestigt het hof van beroep de eerdere beslissing van de rechtbank van eerste aanleg. Daarin werd vastgesteld dat het nalatige klimaatbeleid van de Belgische autoriteiten een schending vormt van de artikelen 2 (recht op leven) en 8 (recht op eerbiediging van privé- en gezinsleven) van het EVRM. Bovendien werd vastgesteld dat er sprake is van fouten in de context van de buitencontractuele aansprakelijkheid. Het hof van beroep voegt wel een nuance toe. Het hof is immers van oordeel dat de schendingen geen betrekking hebben op het Waals Gewest, waarvan het klimaatbeleid voldoende ambitieus is ten opzichte van de huidige situatie.  

In tegenstelling tot de rechtbank van eerste aanleg, legt het hof van beroep wel verplichtingen op. Zo zijn de federale staat en het Vlaamse en Brusselse Gewest verplicht om passende maatregelen te nemen om de uitstoot van broeikasgassen tegen 2030 met minstens 55% te verminderen ten opzichte van 1990. 

Het hof van beroep zal echter pas op een later tijdstip uitspraak doen over het verzoek om dwangsommen om de drie overheden te dwingen hun verplichtingen na te komen. Het hof wacht hiervoor op de officiële cijfers van de Belgische broeikasgasemissies voor de jaren 2022 tot 2024, die door een van de drie overheden moeten worden verstrekt. De partijen moeten de zaak opnieuw inplannen bij het hof zodra ze deze cijfers hebben ontvangen. 

Op een later tijdstip zal het Hof zich ook uitspreken over het verzoek om een verslag over de uitstoot van broeikasgassen voor het jaar 2030. 

Motivatie

Ontvankelijkheid

Vooreerst onderzoekt het hof de ontvankelijkheid van de vordering, aangezien deze vertrekt vanuit een collectief belang, iets dat in principe niet mogelijk is voor de Belgische rechter. Het hof interpreteert het nationale recht in het licht van het Verdrag van Aarhus, dat België heeft ondertekend en dat onder meer de toegang tot de rechter waarborgt voor verenigingen die de bescherming van het milieu tot doel hebben. Het Hof oordeelt bovendien dat het beroep betrekking heeft op individuele milieuschade en niet op zuivere milieuschade, en dat de vzw in elk geval immateriële schade heeft geleden in geval van milieuschade. 

Wat het belang betreft van de eisers die natuurlijke personen zijn, stelt het hof vast dat de omvang van de reeds aanwezige gevolgen van de opwarming van de aarde en de schaal van de risico’s die dit met zich meebrengt voldoende zijn om het bestaan van dat belang aan te nemen. 

De toepasbaarheid van de artikelen 2 en 8 EVRM in milieuzaken

Artikel 2 EVRM beschermt het recht op leven. Het legt de staten de positieve verplichting op om de nodige maatregelen te nemen ter bescherming van de personen die onder hun rechtsmacht vallen. Artikel 8 EVRM beschermt het recht op eerbiediging van privéleven, familie- en gezinsleven, woning en correspondentie. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in het verleden al vastgesteld dat deze twee bepalingen van toepassing zijn op situaties die verband houden met het milieu. 

Een schending van artikel 2 EVRM

In dit geval onderzoekt het Hof of de partijen voldoende hebben gedaan en nog steeds doen in de strijd tegen de opwarming van de aarde. Dit om te voorkomen dat een gevaarlijke drempel wordt overschreden.  

Het feit dat de acties van de vier overheden op zich niet volstaan om de situatie een halt toe te roepen, betekent volgens het hof nog niet dat dit hen ontslaat van hun positieve verplichtingen. Het volstaat evenmin dat tegen België nog geen inbreuken werden vastgesteld in de context van het bindende EU-kader over milieustandaarden, aangezien dit kader slechts minimumvereisten bevat. 

Om te bepalen of de verschillende overheden artikel 2 EVRM hebben geschonden, kijkt het hof in zijn redenering naar verschillende periodes. Deze periodes zijn gebaseerd op de doelstellingen in de internationale overeenkomsten en de bestaande wetenschappelijke rapporten. 

Een eerste periode betreft die van 2013 tot 2020. Het hof stelt vast dat België en de drie Gewesten zich er terdege van bewust waren dat hun doelstellingen om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen niet voldoende waren in de zin van artikel 2 EVRM. Het hof baseert zich hier op talrijke wetenschappelijke rapporten en internationale overeenkomsten die nieuwe doelstellingen opleggen. Enkel het Waalse Gewest onderscheidde zich door zijn ambitieuze doelstellingen en de daaruit voortvloeiende resultaten. Daarom concludeert het hof dat er sprake is van een schending van artikel 2 EVRM door de Federale Staat, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Vlaamse Gewest.  

Een volgende periode betreft die van 2021 tot de uitspraak van het arrest. Het hof komt daarvoor tot dezelfde conclusie. 

Een laatste periode betreft de toekomst en in het bijzonder het jaar 2030. Het hof oordeelt dat het zich niet kan uitspreken over het feit dat er ernstige en ondubbelzinnige aanwijzingen zijn dat de Belgische autoriteiten artikel 2 EVRM zullen blijven schenden in het kader van het gevoerde klimaatbeleid. 

Een schending van artikel 8 EVRM

Het Hof volgt voor artikel 8 EVRM dezelfde redenering als voor artikel 2 EVRM.

De toepasbaarheid van buitencontractuele aansprakelijkheid

Op basis van de artikelen 2 en 8 EVRM kan het hof zich niet uitspreken over de toekomst. Maar het onderzoekt wat mogelijk is op basis van een schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm in het kader van de buitencontractuele aansprakelijkheid. In België moeten daarvoor drie elementen vervuld zijn: (1) er is een fout, (2) er is schade en (3) er is een oorzakelijk verband tussen beide.  

Is er sprake van een fout? Het hof meent dat dit het geval is op basis van de schending van de artikelen 2 en 8 EVRM door drie overheden in de periode van 2013 tot de datum van uitspraak van de beslissing. Enkel bij het Waals Gewest is er geen sprake van een fout.  

Is er sprake van schade? Het hof verwijst hiervoor naar de ontvankelijkheid van vorderingen van natuurlijke personen. Met talrijke voorbeelden werd aangetoond dat de klimaatverandering iedereen persoonlijk raakt, op elk niveau. Niemand is immuun. Er is daarbij sprake van schade op verschillende gebieden: op sociaaleconomisch gebied (kosten van natuurrampen, landbouw, energie, enz.), op het gebied van vrijheden (toenemende noodzaak om zich te beperken om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen), op het gebied van gezondheid (hittegolven, luchtvervuiling, klimaat-gerelateerde angst, enz.) of op het gebeid van veiligheid. 

De door de vzw geleden schade heeft betrekking op haar maatschappelijk doel: de bescherming van toekomstige generaties tegen antropogene klimaatveranderingen, tegen het verlies van biodiversiteit en de bescherming van het milieu in de zin van de wet van 12 januari 1993 betreffende het recht om milieuacties in te stellen. Het hof erkent de schade aan dit doel op basis van alle door de vzw overgelegde wetenschappelijke bewijzen. 

Is er tot slot een causaal verband tussen de fout en de schade? Een deel van de huidige schade is veroorzaakt door emissies van vóór 1980. In die tijd waren nog geen instrumenten beschikbaar die nodig zijn om de relevante behoeften te berekenen, noch om hernieuwbare energie te produceren.  Daarom stelt het hof slechts een oorzakelijk verband vast voor de volgende schade: 

  • eco-angst ; 
  • immateriële schade die voortvloeit uit het besef van de ontoereikendheid van de middelen die door de Belgische autoriteiten worden ingezet om de belangen van toekomstige generaties te beschermen; 
  • het verlies van een kans om de gevolgen van de opwarming van de aarde te vermijden zoals ze zich vandaag al voordoen in Europa (hittegolven, droogte, overstromingen, enz.) en zoals ze zich in de toekomst zullen voordoen;
  • de buitensporige verlaging van het resterende koolstofbudget in vergelijking met wat nodig is voor een goed klimaatbeheer, met alle toekomstige maar zekere gevolgen van dien; 
  • het ondermijnen van de belangen die de vzw Klimaatzaak behartigt. 

De schending van de zorgvuldigheidsplicht impliceert een herstel in natura. Daarom beveelt het hof dat de Belgische Staat en het Vlaamse en Brusselse Gewest hun uitstoot van broeikasgassen verminderen. Het hof stelt wel dat de drie partijen afzonderlijk worden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding. Een vonnis in solidum dat hen zou verplichten om deze doelstelling gezamenlijk na te streven zou namelijk indruisen tegen de scheiding der machten. Elke partij moet daarom “zijn deel doen”. 

Betekenis in ruimere context 

Door de focus op artikel 2 en 8 EVRM maakt dit arrest duidelijk dat de klimaatkwestie een kwestie is van mensenrechten. Dat is ook het standpunt van het Steunpunt tot bestrijding van armoede, dat daarbij in het bijzonder de aandacht wil vestigen op de nood aan sociaal rechtvaardige maatregelen. Mensen in armoede worden immers vaak als eerste en het hardst getroffen door de gevolgen van klimaat- en milieuveranderingen en door het gevoerde klimaat- en milieubeleid. Om de mensenrechten van iedereen te beschermen, moeten klimaat- en milieumaatregelen genomen worden. Maar men moet vermijden dat deze maatregelen ongelijkheden bestendigen, versterken en creëren.   

De beslissing erkent niet alleen de verantwoordelijkheid van de Staat en het Vlaamse en Brusselse Gewest voor de verschillende gevolgen van de klimaatverandering. Ze voegt zich ook bij de groeiende lijst van uitspraken ten gunste van milieubescherming door rechtbanken en gerechtshoven over de hele wereld. Net als de baanbrekende ‘Urgenda’-zaak in Nederland, toont de Belgische Klimaatzaak aan dat rechters nationale overheden kunnen dwingen om ambitieuzere maatregelen te nemen tegen klimaatverandering. Zo wordt het pad geëffend voor gelijkaardige juridische actie in de toekomst en worden mensen over de hele wereld aangemoedigd om zich te verenigen in deze strijd. 

Net als in het geval van de Urgenda-zaak in Nederland is het betreurenswaardig dat er nog geen dwangsom is opgelegd. Dit was nochtans een van de verzoeken de vzw Klimaatzaak, iets wat niet het geval was bij de Nederlandse vereniging. Er moet echter worden opgemerkt dat het hof zijn uitspraak over deze zaak heeft uitgesteld, wat betekent dat de mogelijkheid om dwangsommen op te leggen nog niet definitief is uitgesloten. 

Op nationaal niveau is ook de beslissing van de rechtbank van eerste aanleg interessant. Ze erkent immers het recht van een vereniging om op te treden voor het collectief belang – in dit geval milieubescherming – ook al werd de vordering ingesteld vóór de wet die dit mechanisme valideert. Deze beslissing werd vervolgens bevestigd door de uitspraak van het hof van beroep. De mogelijkheid om eenzelfde soort vordering in te stellen in België wordt dus versterkt. 

Bronnen 

  • Klimaatzaak : https://www.klimaatzaak.eu/nl/the-case 
  • Van Drooghenbroeck et al. (2021). « Urgenda. Quelles leçons pour la Belgique ? », Administration publique (trimestriel), n° 1, p. 1-36.
  • Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting, FIRM, Unia, Myria, Kinderrechtencommissariaat en Délégué général aux droits de l’enfant (2023). Advies ‘Rechtvaardige transitie en mensenrechten’, oktober 2023. 

Trefwoorden 

Art. 2 EVRM (recht op leven); Art. 8 EVRM (eerbiediging van het privé- en familieleven); Buitencontractuele aansprakelijkheid; Schending van mensenrechten; Klimaatverandering; Collectief belang ; Scheiding der machten