Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting

Meten van dak- en thuisloosheid

© Margot Tortonese, ATD Quart-Monde Jeunesse, « Être jeune dans la précarité c’est ne pas être reconnu à notre plein potentiel, pas être reconnu à notre juste valeur.»

Deze sectie heeft tot doel de pistes te exploreren om dak en thuisloosheid te meten en de evolutie ervan op te volgen. MEHOBEL, een onderzoeksproject dat tot doel had een Belgische strategie voor monitoring van dakloosheid te ontwikkelen, diende als basis voor de structuur van deze sectie. Er wordt een strategie voorgesteld, gebaseerd op 5 assen om dak en thuisloosheid te meten en de evolutie ervan te volgen. 

Strategie voor dataverzameling  

Het Beheerscomité van het Steunpunt tot bestrijding van armoede stelde vast dat er de laatste jaren geen bijeenkomst van een Werkgroep Dakloosheid van de Interministeriële Conferentie voor Maatschappelijke Integratie, Wonen en Grootstedenbeleid (IMC) had plaatsgevonden. Als gevolg daarvan was het type gegevens dat verzameld moest worden over dak- en thuisloosheid en de manier waarop het Steunpunt tot bestrijding van armoede zijn mandaat als algemeen verzamelpunt – zoals geformuleerd in het samenwerkingsakkoord van 2014 – kon vervullen, niet vastgelegd. Het Beheerscomité vroeg daarom om een interfederale werkgroep op te richten in de schoot van het Steunpunt.

Om zijn mandaat te concretiseren, stelde het Steunpunt tot bestrijding van armoede daarom een nota op, in het verlengde van de MEHOBEL-studie (‘Measuring homelessness in Belgium’) en van de stand van zaken opgemaakt tijdens de vergaderingen van de interfederale werkgroep.

MEHOBEL (2015-2018) was een onderzoeksproject dat een Belgische strategie voor het meten en opvolgen van dakloosheid wilde creëren, met als doel het politieke en wetenschappelijke niveau te sensibiliseren.

Meetmethode

Het onderzoeksproject MEHOBEL stelt een strategie voor het meten van dak- en thuisloosheid voor, gebaseerd op 5 assen: 

Point-in-time-tellingen

De tellingen dak- en thuisloosheid worden jaarlijks of tweejaarlijks uitgevoerd door elk van de drie Belgische gewesten afzonderlijk. Ze gebruiken echter allemaal dezelfde typologie: die van ETHOS Light. Hoewel het onmogelijk is om cijfers te produceren die een heel precieze afspiegeling van de realiteit zijn, is het doel van de tellingen om voor steeds meer steden en gemeenten een zicht te krijgen op het fenomeen.

Jaarlijkse statistieken voor de volgende vijf categorieën:

Het feit dat mensen in dak- of thuisloosheid geen adres hebben, zorgt voor een aantal problemen, vooral wat betreft de toegang tot hun rechten. Om dit probleem op te lossen, kunnen ze zich inschrijven op een referentieadres. Dit is ofwel het adres van een natuurlijke persoon die is ingeschreven in de bevolkingsregisters van zijn of haar hoofdverblijfplaats, ofwel het adres van een OCMW. Met de toestemming van deze natuurlijke persoon of rechtspersoon (OCMW) kan een persoon zonder vaste verblijfplaats op hun adres worden ingeschreven.

De mogelijkheid tot een referentieadres is er niet alleen voor mensen zonder vaste verblijfplaats. Ambtenaren of militairen op dienstreis in het buitenland kunnen er bijvoorbeeld ook gebruik van maken. Om de gegevens te kunnen onderscheiden en de betrokken personen te kunnen opsporen, is het dus nodig om de verschillende soorten mogelijke referentieadressen te categoriseren aan de hand van ‘codes voor begunstigden’.

Om een cijfer te bekomen, kunnen de gegevens uit het Rijksregister ook manueel gekoppeld worden aan de adressen van de OCMW’s, een oefening die al werd uitgevoerd door de POD Maatschappelijke Integratie, die van plan is om dit in de toekomst te herhalen. Volgens deze oefening hadden eind juni 2024 14.223 personen in België een referentieadres bij een OCMW, waarvan 33,1 % in het Vlaamse Gewest, 38,6 % in het Waalse Gewest en 28,3 % in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Zoals het Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting al aantoonde in zijn tweejaarlijks Verslag 2016-2017 ‘Burgerschap en armoede’  en in een Cahier rechtspraak – Het referentieadres bij een OCMW. Onderzoek van de rechtspraak van arbeidshoven en -rechtbanken in de periode 2016-2017 van 2018, is de toekenning van een referentieadres problematisch, omwille van de verschillende praktijken van OCMW’s. Bovendien moeten weigeringen van referentieadressen worden geregistreerd om een betrouwbaardere indicator te krijgen. Een omzendbrief van 2023 verduidelijkte de voorwaarden voor registratie.

Sinds 2003 verzamelt de EU-SILC-enquête elk jaar gegevens over inkomen, armoede, sociale uitsluiting en levensomstandigheden. Deze gegevens worden vooral gebruikt om de betaalbaarheid van huisvesting te meten. Met name de volgende indicatoren worden elk jaar gemeten: kwaliteit en betaalbaarheid van huisvesting en het percentage van de bevolking dat in een huishouden woont waar de totale kosten van huisvesting meer dan 40 % van het beschikbare inkomen bedragen. Deze percentages worden opgesomd .

Wat huisvesting betreft, heeft België beslist om de optionele module over dakloosheid toe te voegen aan de EU-SILC 2018-enquête. Het zou aangewezen zijn om deze module elk jaar (of om de twee jaar) toe te voegen aan de EU-SILC-enquête. De module bevat statistische gegevens over de volgende indicatoren: eerdere ervaringen met huisvestingsproblemen (tijdelijk verblijf bij vrienden of familie, in tehuizen, in niet-conventionele accommodatie of in de openbare ruimte), de duur van de meest recente ervaring met huisvestingsproblemen, de belangrijkste reden voor deze problemen, bijkomende redenen, evenals redenen die tot een oplossing voor deze problemen hebben geleid. Statbel heeft in 2023 opnieuw een module over huisvestingsproblemen toegevoegd aan de enquête, en voorziet om dit elke zes jaar te herhalen.

Volgens Statbel “bevindt  iemand zich in ernstige huisvestingsdeprivatie wanneer de woning overbezet is én minstens 1 van volgende problemen zich voordoen met de woning: (a) lekkend dak, (b) vochtige muur of vloer, (c) rottend houtwerk, (d) geen bad, douche en binnen toilet, (e) te donker.”

Tabel: Ernstige huisvestingsdeprivatie in de afgelopen 3 jaar volgens STATBEL

Bron : Statbel – SILC-indicatoren

Voor meer uitleg over de EU SILC-enquête, zie het vorige punt ‘Ernstige huisvestingsprivatie (EU-SILC)‘.

Statbel meet overmatige huisvestingskost aan de hand van het “percentage personen dat leeft in een huishouden waarvan de huisvestingskosten meer dan 40 % van het beschikbaar inkomen uitmaken. De huisvestingkosten omvatten intrest afbetalingen voor leningen voor de woning, betaalde huur, kosten voor nutsvoorzieningen, onderhoud van gemeenschappelijke plaatsen in de woning of gebruik van de lift, verzekering voor brand en/of aanverwante gevaren, ophalen huisvuil, onderhoud en kleine herstellingen, onroerende voorheffing.”

Deze cijfers worden elk jaar gemeten in het kader van de EU SILC-enquête. Sinds 2019 worden deze cijfers per gewest opgesplitst. Volgens het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zou het ook interessant zijn om de gemiddelde huurprijzen per Gewest toe te voegen.

Tabel: Overmatige huisvestingskost of percentage personen dat leeft in een huishouden waarvan de huisvestingskosten meer dan 40 % bedragen van het beschikbaar inkomen (EU SILC) voor de laatste 3 jaar volgens STATBEL

Bron : Statbel – SILC-indicatoren

Gerechtelijke uithuiszettingen worden uitgevoerd na een uitspraak van de vrederechter. Tot op heden zijn er weinig gegevens beschikbaar over het aantal uithuiszettingen in België. De beschikbare cijfers zijn schattingen/extrapolaties van gegevens verkregen via OCMW’s, gemeenten en sociale huisvestingsmaatschappijen. Nochtans zijn de gevolgen van een uithuiszetting ingrijpend en verstrekkend. Naast de economische gevolgen van uithuiszetting, is de breuk die dit betekent voor een huishouden pijnlijk en raakt het vele levensdomeinen: wonen, onderwijs, mentaal welzijn, het sociaal netwerk en het gezin. Volgens een onderzoek van de Fondation pour le Logement des Défavorisés “heeft 32 % van de huishoudens één tot drie jaar later nog steeds geen huisvesting gevonden en leeft nog steeds in een hotel, bij een derde, in andere vormen van niet-huisvesting (stacaravan, camping, ziekenhuis, kraakpand, enz.) of zelfs op straat. Degenen die wel een woning hebben gevonden, hebben gemiddeld 11 maanden zonder eigen woning doorgebracht.” (Fondation pour le Logement des Défavorisés ( Fondation Abbé Pierre) (2022), Que deviennent les ménages expulsés de leur logement? Des trajectoires de vie fragilisées, p.4 (Eigen vertaling)).

De beschikbare cijfers geven alleen een indicatie van het aantal gerechtelijke uithuiszettingen. Het aantal personen dat hun huis verliest als gevolg van een onbewoonbaarverklaring (administratieve uithuiszettingen) of een uithuiszetting waarbij de vrederechter niet betrokken is (onrechtmatige uithuiszettingen) is dus onbekend.

Wat Brussel betreft, zijn er volgens het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn in een rapport van 2020 ongeveer 5.000 verzoeken tot gerechtelijke uithuiszetting per jaar. Volgens het Observatorium moet dit cijfer met de nodige voorzichtigheid worden gehanteerd omdat het om een onderschatting kan gaan (Observatorium voor Gezondheid en Welzijn van Brussel-Hoofdstad (2021), Welzijnsbarometer: Brussels armoederapport 2020, p. 119). De Kamer van Gerechtsdeurwaarders van het arrondissement Brussel geeft schattingen van 500 tot 600 effectieve uithuiszettingen per jaar. Ook voor 2018 telde een onderzoek van de VUB en de ULB in het kader van het project ‘Bru-Home’ 3.908 uithuiszettingsvonnissen van een vrederechter in het Brussels Gewest, wat neerkomt op een gemiddelde van 11 uithuiszettingsvonnissen per dag, inclusief weekend- en feestdagen. Het is niet mogelijk om betrouwbare cijfers te verkrijgen voor administratieve uithuiszettingen, aangezien er geen register van bestaat in Brussel. 8 op de 10 beslissingen tot uithuiszetting zijn gebaseerd op een huurachterstand, waarvan de mediaan 2.900 euro bedraagt (P. Godart, et al. (2023), Uithuiszettingen in Brussel : hoeveel, wie en waar?, Brussels Studies, Collection générale, n° 176).

In Vlaanderen, dreigen volgens een jaarlijkse bevraging van de VVSG (Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten) jaarlijks 10.000 tot 12.000 gezinnen hun woning te verliezen. In 2020 werden in Vlaanderen 10.072 gezinnen bedreigd met uithuiszetting.

De cijfers voor Wallonië worden voorzien door IWEPS (Institut Wallon de l’Evaluation, de la Prospective et de la Statistique). Het is echter moeilijk om gegevens te verkrijgen omdat ze niet makkelijk toegankelijk zijn. Ondanks deze beperkingen komt het Rassemblement Wallon pour le Droit à l’Habitat tot een schatting van minstens 4.000 tot 5.000 uithuiszettingen per jaar (alleen gerechtelijke procedures). Een IWEPS-rapport uit 2015 telde na 2008 tussen de 12.000 en 15.000 vonnissen per jaar inzake huurovereenkomsten, waarvan ongeveer 1/3 een uithuiszetting betrof. Als we extrapoleren en ervan uitgaan dat het aantal vonnissen sindsdien stabiel is gebleven, komen we tot deze schatting van 4.000 tot 5.000 vonnissen tot uithuiszetting per jaar in Wallonië (Rassemblement Wallon pour le Droit à l’Habitat, Démarche exploratoire en matière de prévention et de lutte contre les expulsions, p. 9)

Voor de drie gewesten moet bij het lezen van deze cijfers rekening worden gehouden met twee factoren: vooreerst het feit dat alle OCMW’s worden bevraagd, maar dat slechts een deel van hen de vragenlijst invult, en ten tweede dat er geen homogene en systematische coderingsmethode is. Daarom is het momenteel niet mogelijk om volledige cijfers te verkrijgen. Bovendien leiden niet alle uithuiszettingsvonnissen tot het sturen van een deurwaarder naar de woning, aangezien sommige uitgezette personen vrijwillig verhuizen na het vonnis (P. Godart, et al. (2023), Uithuiszettingen in Brussel : hoeveel, wie en waar?).

Wat de administratieve en onrechtmatige uithuiszettingen betreft, werden tot op heden geen statistieken gepubliceerd. De gewestelijke woninginspecties en de politie beschikken over gegevens, die helaas ook onvolledig zijn.

Het is belangrijk om te benadrukken dat deze cijfers een structureel probleem blootleggen; de hoofdoorzaak van deze uithuiszettingen is niet zozeer onbetaalde huur, maar wel onbetaalbare huur voor een groot deel van de bevolking, wat resulteert in huurachterstanden en huishoudens die moeite hebben om een nieuwe woning te vinden wanneer ze hun eigen woning moeten verlaten (P. Godart, et al. (2023), Uithuiszettingen in Brussel : hoeveel, wie en waar?).

Het aantal personen op wachtlijsten voor sociale huisvesting is een goede indicator voor het aantal kwetsbare personen en de toegankelijkheid van huisvesting. Het Brussels Gewest heeft een gemeenschappelijke wachtlijst voor het hele Gewest. In Vlaanderen en in Wallonië is er een centraal inschrijvingsregister (CIR) voor alle woonmaatschappijen.

De integratie van ETHOS Light in alle registratiesystemen en administratieve databanken van diensten die in contact staan met personen in dak- en thuisloosheid

Volgens het MEHOBEL-onderzoek is ETHOS Light heel nuttig gebleken voor het beschrijven van de woonsituatie van dak- en thuisloze cliënten. Om tot vergelijkbare cijfers te kunnen komen tussen diensten, organisaties en regio’s, is het interessant om dit gemeenschappelijke kader te gebruiken om dak- en thuisloosheid te meten. ETHOS Light is niet enkel gepast om de voorafgaande woonsituatie te beschrijven van cliënten in nachtopvang en residentiële opvangcentra maar eveneens om dak- en thuislozen te identificeren in algemene sociale diensten (OCMW’s, Relais Sociaux, middenveldorganisaties…).

De aanpassing van databanken om een capture-recapture schatting mogelijk te maken

Capture-recapture is een schattingsmethode gebaseerd op de kans dat eenzelfde thuisloze voorkomt in twee verschillende databanken of peilingen. Uit het MEHOBEL-onderzoek is echter gebleken dat het gebruik van deze methode momenteel onmogelijk is. We gaan er in deze rubriek dan ook niet verder op in.

SILC-CUT-enquête

Het ‘SILC-CUT’-onderzoek is een enquête die in 2012 in België werd uitgevoerd door HIVA in samenwerking met het statistisch bureau IPSOS, op vraag van het Steunpunt tot bestrijding van armoede en BELSPO (Federaal Wetenschapsbeleid). Het doel was de ondervertegenwoordiging van bepaalde groepen in officiële databanken en statistieken te bestuderen, in het bijzonder personen in dak- en thuisloosheid en personen die illegaal in België verblijven. Deze twee groepen zijn over het algemeen niet vertegenwoordigd in statistisch onderzoek, waarvan de steekproeven gebaseerd zijn op het rijksregister. Het doel is dus om deze ondervertegenwoordiging te compenseren, en zo de uitgevoerde studies te vervolledigen. Het onderzoek richt zich enerzijds op personen in dak- en thuisloosheid en anderzijds op personen in onwettig verblijf.

Het onderzoek toonde aan dat in 2012 200.000 tot 300.000 personen met een hoog armoederisico buiten het bereik van de Europese tegenhanger EU-SILC vielen. Dit onderzoek is een belangrijke bron voor armoede-indicatoren en voor het bepalen van de armoedegrens. Voor België baseert Statbel, het Belgische statistiekbureau (vroeger bekend als Nationaal Instituut voor de Statistiek) zich op het Rijksregister om een steekproef van de bevolking te bevragen in een face-to-face-enquête. Personen in onwettig verblijf en dak- en thuisloosheid komen hier dus nooit voor in aanmerking. Het SILC-CUT-onderzoek had daarom tot doel om deze lacune op te vullen.

De enquête werd in het voorjaar van 2010 uitgevoerd bij 275 dak‐ en thuislozen en 170 personen zonder papieren. Met een aangepaste vragenlijst, en in samenwerking met hulporganisaties om deze groepen te bereiken, de enquete peilde de volgende 5 criteria: 

Volgens de toen beschikbare EU-SILC-gegevens van 2008 leefde 14,7 % van de Belgische bevolking onder de armoedegrens, had m.a.w. een equivalent inkomen dat lager was dan 900 euro per maand. De SILC-CUT enquête toonde aan dat meer dan 70 % van de personen in dak- en thuisloosheid en meer dan 95 % van de personen in onwettig verblijf onder deze grens zat. De meesten onder hen zaten er zelfs heel diep onder: 60 % van de personen in dak- en thuisloosheid en 90 % van de personen in onwettig verblijf hadden minder dan 450 euro per maand. Dat is uiteraard ook een heel eind beneden het OCMW-leefloon.

Volgens de toenmalige EU-SILC gegevens van 2008 hadden één op zeven dak‐ en thuislozen, en één op vijf personen in onwettig verblijf in de voorbije maand gewerkt. Werken beschermt de Belgische bevolking in grote mate tegen financiële armoede: 4,8 % van de werkende Belgen leefde onder de armoedegrens. Bij werkende dak‐ en thuislozen was dat 50 % en bij personen in onwettig verblijf met werk was dat 93 %. Het gaat uiteraard meestal om deeltijds werk en zwartwerk. 

Personen in dak- en thuisloosheid die niet in een opvangcentrum verblijven konden in vele gevallen zelfs niet in hun meest rudimentaire behoeften voorzien. Slechts iets meer dan de helft had toegang tot drinkbaar water, en iets meer dan 30 % kon er een koffie kopen of klaarmaken. De helft onder hen kon in zijn verblijfplaats zelfs tegen betaling niet naar het toilet, en slechts één derde had toegang tot sanitaire voorzieningen.

Ongeveer de helft van de personen in onwettig verblijf leefde in een woning (meestal een gemeubelde studio); de anderen hadden een tijdelijk onderkomen gevonden in een voorziening, of waren dak- of thuisloos. De woning van personen in onwettig verblijf was echter vaak ongezond. Volgens de gegevens van de EU‐SILC enquête 2008 had één op vijftig Belgische huishoudens ofwel geen bad of douche, of geen warm stromend water, of geen toilet met doorspoeling in de woning. Bij personen in onwettig verblijf was dat één op vijf. 60 % onder hen had een woonst met ‘structurele gebreken’ of een te kleine behuizing, tegenover 30 % van de doorsnee Belgische huishoudens. Bovendien was, ondanks de vele tekortkomingen, de financiële last van de huur op het inkomen voor personen in onwettig verblijf erg zwaar: één derde onder hen gaf meer dan 40 % van zijn gezinsinkomen uit aan huur. 

24 % van de dak‐ en thuislozen en 37 % van de personen in onwettig verblijf beoordeelden hun eigen gezondheid als ‘slecht’ tot ‘zeer slecht’. Opvallend waren de psychische en zenuwaandoeningen: slaaptekort, eenzaamheid, angst en verslaving. Een kwart van de personen in dak- en thuisloosheid kampte met overmatig alcoholverbruik; drugs kwamen bij deze groep echter nauwelijks voor. Ook de toegang tot de gezondheidszorg was overigens voor hen beperkt: één op tien dak‐ of thuislozen en iets minder dan één op zes van de personen in onwettig verblijf had tijdens de afgelopen 12 maanden een doktersbezoek om financiële redenen uit‐ of afgesteld.