Feiten
België stelde tot en met 2013 advocatendiensten vrij van btw. Het deed dit op basis van een btw-richtlijn van de EU*. Het is de enige lidstaat die van deze afwijking heeft gebruik gemaakt. Maar deze vrijstelling is afgeschaft in 2014*. Het bij wet vastgestelde btw-tarief voor diensten van advocaten bedraagt nu 21%.
Een aantal balies stelt daarom, samen met verschillende mensenrechten- en humanitaire verenigingen en een aantal personen die btw over advocatenkosten hebben moeten betalen, een procedure in bij het Grondwettelijk Hof.
Het Grondwettelijk Hof verzoekt op zijn beurt een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Beslissing
Het feit dat diensten van advocaten voor rechtzoekenden zonder rechtsbijstand, worden onderworpen aan btw, doet geen afbreuk aan het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, noch aan het beginsel van wapengelijkheid.
Diensten van advocaten voor rechtzoekenden die wel rechtsbijstand genieten, zijn niet vrijgesteld van btw onder toepassing van artikel 132, lid 1, onder g) van de btw-richtlijn.
Motivering
De verschillende vragen van de verwijzende rechter worden hier afzonderlijk besproken, in de volgorde die het Hof toepast.
Recht op een doeltreffende voorziening in rechte (artikel 47 handvest)*
De verwijzende rechter vraagt of de btw-verplichting uit de btw-richtlijn te rijmen valt met het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, voor zover diensten van advocaten aan btw worden onderworpen. De vraag is beperkt tot de kosten die specifiek het gevolg zijn van de btw-plicht voor advocatendiensten tegen het tarief van 21%. Ze heeft geen betrekking op alle kosten van de gerechtelijke procedure. Bovendien betreft het enkel de situatie van rechtzoekenden die geen rechtsbijstand genieten.
Het Hof merkt vooreerst op dat rechtzoekenden die geen rechtsbijstand genieten, geacht worden over toereikende middelen te beschikken om toegang tot de rechter te verkrijgen door zich te laten vertegenwoordigen door een advocaat. Artikel 47 van het Handvest houdt voor deze rechtzoekenden in beginsel niet de garantie in dat diensten van advocaten zijn vrijgesteld van btw.
Uit de rechtspraak van het Hof blijkt dat artikel 47 van het Handvest zich enkel tegen het in rekening brengen van de kosten van een gerechtelijke procedure verzet –waaronder de btw voor diensten van advocaten – indien zij onoverkomelijk zijn of de uitoefening van Unie-rechten praktisch onmogelijk of buitensporig moeilijk maken.
In België leidt de invoering van het btw-tarief van 21% echter niet tot een evenredige stijging van de advocatenkosten. Aangezien advocaten als btw-plichtigen hun lasten kunnen verminderen door het recht op aftrek van btw, staat niet vast in welke mate zij genoodzaakt zijn dat door te rekenen in hun honoraria. Bovendien wordt in België vrijelijk over honoraria onderhandeld, waardoor advocaten rekening kunnen houden met de economische situatie van hun cliënten. Bijgevolg is er geen nauw verband, laat staan een dwingend verband, tussen de onderwerping aan btw en de stijging van de prijs.
Voorts merkt het Hof nog op dat het btw-bedrag allerminst het grootste deel vormt van de kosten van een gerechtelijke procedure , waardoor dit dan ook niet op zichzelf een onoverkomelijk obstakel kan vormen voor de toegang tot de rechter. Noch kan dit de uitoefening van de Unie-rechten praktisch onmogelijk of buitensporig moeilijk maken.
Het Hof concludeert dan ook dat de bescherming in Artikel 47 van het Handvest zich niet uitstrekt tot de heffing van btw over diensten van advocaten.
Beginsel van wapengelijkheid (artikel 47 handvest)
De verwijzende rechter vraagt zich af of het beginsel van wapengelijkheid niet geschonden wordt, wanneer de btw-plichtige rechtzoekende een recht op aftrek geniet in tegenstelling tot de niet-btw-plichtige.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof houdt het beginsel van wapengelijkheid in dat “elke partij een redelijke mogelijkheid moet worden geboden om haar zaak, daaronder begrepen haar bewijzen, onder zodanige omstandigheden voor te dragen dat zij niet wezenlijk wordt benadeeld ten opzichte van de tegenpartij”. Het beginsel moet zorgen voor een procedureel evenwicht tussen de partijen.
Toch houdt dit niet de verplichting in om de partijen op gelijke voet te stellen wat betreft de financiële kosten van een gerechtelijke procedure.
Volgens het Hof kan de heffing van 21% btw – in het kader van het recht op een eerlijk proces – de niet-btw-plichtige rechtzoekende niet wezenlijk benadelen ten opzichte van de btw-plichtige rechtzoekende. Het in staat zijn om hogere honoraria te betalen resulteert niet noodzakelijk in een betere vertegenwoordiging in rechte. Het Hof herhaalt bovendien het eerder aangehaalde argument dat in België vrijelijk wordt onderhandeld over honoraria. Advocaten kunnen dus lagere honoraria in rekening brengen aan hun niet-btw-plichtige cliënten.
Het Hof concludeert dat de bescherming die het beginsel van wapengelijkheid waarborgt zich niet uitstrekt tot de heffing van btw over diensten van advocaten tegen het tarief van 21%.
Vrijstelling van btw bij rechtsbijstand en geldigheid
De verwijzende rechter vraagt zich tot slot af of artikel 132, lid 1, onder g) van de btw-richtlijn zo moet worden uitgelegd dat diensten van advocaten in het kader van rechtsbijstand vrijgesteld zijn van btw. Zo niet, is de btw-verplichting dan geldig uit het oogpunt van artikel 47 van het Handvest?
Het Hof heeft in het verleden nog geen uitspraak gedaan over die eerste vraag. Niettemin heeft het zich wel al uitgesproken over een andere bepaling van de btw-richtlijn. Het oordeelde dat diensten van advocaten in het kader van rechtsbijstand niet kunnen onderworpen zijn aan een verlaagd btw-tarief op grond van die bepaling. Lidstaten mogen uitsluitend een verlaagd btw-tarief toepassen op diensten die worden verricht door organisaties die voldoen aan de dubbele voorwaarde dat zij zelf een liefdadige instelling zijn en dat zij betrokken zijn bij activiteiten op het gebeid van bijstand en sociale zekerheid. Het Hof stelde dat “gelet op haar algemene doelstellingen en op het ontbreken van enige duurzaamheid in haar eventuele sociale engagement, kan de beroepsgroep van advocaten en procureurs in het algemeen niet worden aangemerkt als een liefdadige instelling”.
Die rechtspraak geldt met de nodige veranderingen voor de vrijstelling in artikel 132, lid 1, onder g) van de btw-richtlijn. Die is immers ook onderworpen aan een voorwaarde inzake de sociale aard van de diensten en is beperkt tot diensten die worden verricht door organisaties die worden erkend als instellingen van sociale aard. Het Hof stelt dat niet alle advocaten diensten verrichten in het kader van rechtsbijstand; die diensten zijn dus slechts één van de doelstellingen van het beroep.
Wat de tweede vraag betreft, meent het Hof dat er geen probleem is met artikel 47 van het Handvest. Het feit dat btw verschuldigd is voor diensten van advocaten in het kader van rechtsbijstand lijkt geen afbreuk te doen aan het recht op een doeltreffende voorziening in rechte.
Opmerkingen:
– Er werd ook nog gevraagd of enkele bepalingen van de btw-richtlijn geldig zijn uit het oogpunt van enkele bepalingen van het Verdrag van Aarhus. De argumentatie is interessant, maar weinig relevant in het kader van armoedebestrijding. Het komt er uiteindelijk op neer dat de aangehaalde artikelen van het Verdrag van Aarhus niet in aanmerking kunnen worden genomen.
– Andere vragen van de verwijzende rechter werden niet beantwoord. Het Hof meent dat deze niet onderzocht hoeven te worden, gelet op de beantwoording van de vorige vragen.
Betekenis in ruimere context
De afschaffing van de vrijstelling van btw voor diensten verricht door advocaten vormt naar Europees recht geen probleem. België was dan ook nog de enige lidstaat die voorheen van deze vrijstelling gebruik maakte.
Hoewel de afschaffing op zich geen probleem vormt onder de btw-richtlijn, kon de wijze waarop de afschaffing gebeurd is misschien wel beter. De advocaat-generaal merkt in zijn conclusie immers het volgende op: “maatregelen om de gevolgen in te dammen die de invoering van btw op advocatendiensten heeft voor de kosten van de toegang tot de rechter in België, waren mijn inziens wenselijk geweest en hadden de nakoming van de verplichtingen van het Handvest en het EVRM wellicht beter kunnen waarborgen.” Het Hof was echter niet verzocht om zich daarover uit te spreken.
Integrale tekst van de beslissing
Referenties
Conclusie advocaat-generaal
* Art. 60 wet 30 juli 2013 houdende diverse bepalingen, BS 1 augustus 2013
Trefwoorden
Belasting over de toegevoegde waarde (btw); Diensten van een advocaten; Rechtsbijstand; Recht op een doeltreffende voorziening in rechte; Wapengelijkheid; Art. 47 EU-Handvest (recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht)