Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting

Samengevat op 19/09/2023

Feiten

In Hudorovič/Slovenië  worden eigenlijk twee zaken samen behandeld. In de eerste zaak zijn de heer Hudorovič en zijn zoon, de heer Kastelic, de verzoekers. In de tweede zaak gaat het om een familie van 14 mensen. Beide zaken betreffen de afwezigheid van toegang tot water en sanitaire voorzieningen voor Roma-gemeenschappen in illegale nederzettingen. De verzoekers menen namelijk dat de autoriteiten onvoldoende maatregelen genomen hebben om die toegang te garanderen. Bovendien menen zij dat er sprake is van discriminatie.

De verzoekers zijn van oordeel dat de rechten uit artikel 3 EVRM (verbod van foltering), artikel 8 EVRM (eerbiediging van het privé en familieleven) en artikel 14 EVRM (verbod van discriminatie) geschonden worden.

Beslissing

Het Hof besluit dat er geen schending is van artikel 8 EVRM. Evenmin is er een schending van artikel 14 EVRM in samenhang met artikel 8 EVRM. Noch is er een schending van artikel 3 EVRM of van datzelfde artikel in samenhang met artikel 14 EVRM.

 

Motivatie

De toepasbaarheid van artikel 8 EVRM

Het Hof stelt vast dat deze zaak voornamelijk in het licht van artikel 8 EVRM en artikel 14 EVRM moet gezien worden. Het onderzoek van het Hof zal zich daarom eerst op deze artikelen toeleggen.

Is artikel 8 EVRM van toepassing? Het Hof stelt immers dat de toegang tot drinkbaar water niet uitdrukkelijk beschermd wordt door artikel 8 EVRM. Niettemin erkent het dat een persoon niet kan overleven zonder water. Een aanhoudende afwezigheid van toegang tot drinkbaar water kan daarom negatieve gevolgen hebben voor de gezondheid en de menselijke waardigheid. En die afwezigheid zou raken aan de kern van het privéleven en het genot van een thuis zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. Onder die omstandigheden zouden er positieve verplichtingen kunnen rusten op de lidstaat. Deze verplichtingen zijn uiteraard afhankelijk van de specifieke omstandigheden van de getroffen individuen, alsook van het wettelijke kader en de economische en sociale situatie van de lidstaat in kwestie. Daarom besluit het Hof om de vraag over de toepasbaarheid samen te behandelen met de vraag ten gronde.

Ten gronde

Artikel 8 EVRM beschermt het individu niet alleen tegen een arbitraire inmenging van de autoriteiten, het kan ook positieve verplichtingen opleggen aan die autoriteiten. Artikel 8 EVRM kent dus zowel negatieve als positieve verplichtingen voor de lidstaten. Daarbij moet steeds een fair balance (billijk evenwicht) gevonden worden tussen de belangen van het individu en die van de gehele gemeenschap. Lidstaten hebben daarbij een bepaalde appreciatiemarge*. Zeker in socio-economische aangelegenheden – hier huisvesting – is die marge volgens het Hof groot. De lidstaten hebben namelijk een grote vrijheid in hun beoordeling van de prioriteiten en de wettelijke keuzes die daarmee gepaard gaan. Die ruime beoordelingsmarge hebben de lidstaten ook wanneer het gaat om de concrete toepassing in de praktijk. Het doel is om iedereen een voldoende toegang tot water te verzekeren. Maar hoe dat concreet vorm krijgt, daarin zijn de lidstaten vrij.

Wat is dan de reikwijdte van de positieve verplichtingen die op de lidstaat rusten om toegang te voorzien tot nutsvoorzieningen, in het bijzonder aan kansarme groepen? Dat is de kernvraag van deze zaak. Zo leeft een aanzienlijk deel van de Romapopulatie in Slovenië in illegale nederzettingen, die vaak veraf liggen van dichtbevolkte gebieden met toegang tot een systeem van waterdistributie. Daarom ervaart deze Romapopulatie grotere hindernissen in de toegang van basis nutsvoorzieningen. Het Hof houdt rekening met die hindernissen voor Romapopulaties in het algemeen, alsook met de specifieke situatie van de verzoekers. Maar het Hof erkent ook dat complexe en lidstaat-specifieke factoren van belang zijn in de beoordeling van de verschillende noden en prioriteiten die meespelen in de financiering van de toegang tot water en sanitaire voorzieningen.

Watervoorzieningen

Slovenië kent een uitgebreid regelgevend kader voor ruimtelijke ordening en publieke nutsvoorzieningen. Het Hof vindt het redelijk om het volgende te aanvaarden: de lidstaat draagt de verantwoordelijkheid om de dienstverlening te garanderen, terwijl de huiseigenaren verantwoordelijk zijn om zelf de kosten te dragen van een individuele connectie tot het watervoorzieningsnetwerk. Bovendien meent het Hof dat het redelijk is om alternatieven voor te stellen in gebieden die nog geen publiek watervoorzieningsnetwerk kennen. Zo’n netwerk kent immers een progressieve ontwikkeling, die afhankelijk is van de financiële middelen van de lidstaat. Mogelijke alternatieven zijn individuele watertanks of systemen om regenwater op te vangen.

De Sloveense autoriteiten hebben al positieve actie (affirmative action) ondernomen om de levensomstandigheden van de Romagemeenschap te verbeteren. Een uitgebreide strategie werd aangenomen en financieel ondersteund, en specifieke projecten spitsten zich toe op het legaliseren van de illegale nederzettingen en het beschikbaar stellen van basis nutsvoorzieningen aan de bewoners van de illegale nederzettingen. Bovendien hebben de gemeentes concrete stappen gezet om de toegang tot veilig en drinkbaar water te voorzien voor de verzoekers. Zo werden in één nederzetting watertanks geïnstalleerd en deels gefinancierd door de gemeente. In een andere nederzetting werd een collectieve connectie voor waterdistributie geïnstalleerd en gefinancierd door de gemeente. Op dat systeem konden de individuele gezinnen zich vervolgens aansluiten. Het Hof meent daarom dat de verzoekers de mogelijkheid hadden tot toegang tot veilig en drinkbaar water.

 

Naast deze algemene acties van de autoriteiten, kijkt het Hof ook naar de persoonlijke situatie van de verzoekers. Het Hof stelt vast dat zij in hun nederzettingen blijven wonen uit vrije keuze, dus los van de vraag of er sociale woningen beschikbaar zijn. Het Hof meent bovendien dat de verzoekers niet in een situatie van extreme armoede leven. Ze krijgen sociale bijstand van de overheid, die kan gebruikt worden om hun levensomstandigheden te verbeteren. De verzoekers hebben ook niet beweerd dat hun eigen investeringen in de nutsvoorzieningen een disproportionele financiële last betekent. Noch hebben ze verder enige financiële of andere hulp verzocht voor de toegang tot water. Het Hof is dan ook van mening dat de verzoekers zelf verantwoordelijk zijn om de nodige stappen te ondernemen om een individuele connectie tot het waternetwerk te verkrijgen.

De verzoekers geven niet aan welke maatregelen de lidstaat wel had moeten nemen en hoe die een impact zouden hebben op hun persoonlijke situatie. Net zo min geven de verzoekers informatie op basis waarvan het Hof zou kunnen oordelen dat de autoriteiten verkeerde prioriteiten hebben gesteld. Het is dus niet duidelijk of de belangen van de verzoekers onterecht minder prioriteit kregen ten opzichte van maatregelen die als doel hadden om de infrastructuur voor de meerderheid van de bevolking te verbeteren. Een aanzienlijk deel van de Sloveense bevolking die in afgelegen gebieden leeft, heeft immers geen toegang tot het publieke watersysteem. Het moet dus terugvallen op alternatieve watervoorzieningen, zoals watertanks.

Volgens het Hof vormen de positieve acties van de autoriteiten zeker geen ideale of permanente oplossing. Maar ze tonen wel aan dat er aandacht is voor de situatie van de verzoekers als leden van een kwetsbare gemeenschap. Het Hof is wel van mening dat een lidstaat verantwoordelijk is om de ongelijkheden in toegang tot water aan te pakken waarmee de Romanederzettingen te maken hebben. Maar dat betekent niet dat de lidstaat de volledige last moet dragen om water naar de huizen van de verzoekers te leiden. Wat dat betreft, waren de verzoekers niet verhinderd om gebruik te maken van hun sociale uitkeringen en daarmee zelf alternatieve oplossingen te voorzien, zoals het installeren van een eigen watertank of een systeem om regenwater op te vangen.

Sanitaire voorzieningen

De gemeenten hebben geen stappen ondernomen om sanitaire voorzieningen te garanderen voor de verzoekers. Maar het is ook een feit dat een aanzienlijk deel van de bevolking in Slovenië voorlopig geen toegang heeft tot een publiek rioleringsnetwerk. Gezien deze algemene beperkte toegang, kan het Hof niet besluiten dat er een minder rekening zou gehouden zijn met de situatie van de verzoekers ten opzichte van de meerderheid van de bevolking. Bovendien is de uitbouw van publieke infrastructuur een progressieve aangelegenheid. Een lidstaat heeft dus een ruime vrijheid in het stellen van prioriteiten. Slechts zeer overtuigende redenen zouden een lidstaat kunnen verplichten om iets te ondernemen in verband met de situatie van de verzoekers. Een voorbeeld van zo’n overtuigende reden betreft een ernstig risico voor de gezondheid. Ondanks claims van de verzoekers dat ze frequent te maken hebben met ziektes, is daar volgens het Hof geen concreet bewijs voor. Bovendien tonen de verzoekers niet aan dat ze op één of andere manier verhinderd waren om zelf septische tanks of alternatieven te installeren.

Samengevat

De verzoekers ontvangen sociale uitkeringen die ze kunnen gebruiken om hun levensomstandigheden te verbeteren. Lidstaten hebben bovendien een ruime appreciatiemarge wat huisvesting betreft. Daarnaast hebben de verzoekers niet aangetoond dat de handelingen van de lidstaat negatieve gevolgen hebben voor de gezondheid of de menselijke waardigheid. Het Hof besluit daarom dat de lidstaat rekening heeft gehouden met de kwetsbare situatie van de verzoekers en zo voldoet aan de voorwaarden van artikel 8 EVRM. Er is dan ook geen schending van dat artikel.

 

Betekenis in ruimere context

Interessant aan deze zaak is dat het Hof de zaak benadert vanuit artikel 8 EVRM. Hoewel de toegang tot drinkbaar water daarin niet uitdrukkelijk beschermd wordt, erkent het Hof dat een persoon niet kan overleven zonder water. Er kunnen dus wel degelijk positieve verplichtingen voortvloeien uit artikel 8 EVRM met betrekking tot watervoorzieningen. Het doel is immers om iedereen een voldoende toegang tot water te verzekeren. Dat hierbij ook specifiek rekening moet gehouden worden met de kwetsbare situatie van bevolkingsgroepen, is ook relevant.

Ook moet de dissenting opinion van rechter Pavli en rechter Kūris vermeld worden. Zij zijn van mening dat er in het geval van de heer Hudorovič en de heer Kastelic wel degelijk een schending is van artikel 8 EVRM. De meerderheid heeft in hun ogen te weinig rekening gehouden met de praktische gevolgen van het gevoerde beleid. De autoriteiten hebben namelijk te weinig effectieve stappen ondernomen om de levensomstandigheden van de verzoekers te verbeteren. Voorbij de formaliteiten stellen ze vast dat er een Romagemeenschap is enerzijds, en een meerderheidsbevolking anderzijds. Deze leven zo goed als naast elkaar. Wat duidelijk wordt is dat de laatste groep wel toegang heeft tot water, maar de Romagemeenschap niet. En dit al meer dan dertig jaar lang. Gezien het welvaartspeil van Slovenië vinden de rechters dat onaanvaardbaar.

Tot slot moet nog gewezen worden op de tussenkomsten (third-party intervention) van de Human Rights Centre van de Universiteit van Gent, alsook van de European Roma Rights Centre.  Zij wijzen onder andere op de extreme bestaansonzekerheid en de systematische discriminatie waarvan de Roma-gemeenschap het slachtoffer is.

 

Integrale tekst van de beslissing

Trefwoorden

Art. 3 EVRM (verbod van foltering); Art. 8 EVRM (eerbiediging van het privé en familieleven); Art. 14 EVRM (verbod van discriminatie); Toegang tot drinkbaar water en sanitaire voorzieningen; discriminatie; Roma