Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting

Feiten

Nadat zijn vrouw is overleden stopt de heer Beeler in 1994 met werken. Hij legt zich volledig toe op de opvoeding van zijn twee kinderen. Vanaf 1997 wordt het nabestaandenpensioen uitgebreid tot mannen, waardoor hij een weduwnaarspensioen krijgt op grond van de federale wet op ouderdoms- en nabestaandenverzekering. Overeenkomstig deze wet, wordt het pensioen van de heer Beeler in 2010 stopgezet wanneer zijn jongste dochter meerderjarig is. Hijzelf is dan 57 jaar en heeft al meer dan 16 jaar geen betaald werk meer verricht, maar heeft nog geen recht op een ouderdomspensioen en kan naar eigen zeggen geen werk meer vinden.

De heer Beeler meent dat er sprake is van discriminatie, aangezien het recht op deze uitkering wel blijft bestaan voor een weduwe nadat haar jongste kind meerderjarig is geworden. Hij probeert daarom de intrekking van zijn weduwnaarspensioen aan te vechten bij de nationale rechterlijke instanties, maar zonder succes.

In een arrest van 20 oktober 2020 verklaart een kamer van het Hof unaniem dat artikel 14 EVRM (verbod van discriminatie) in samenhang met artikel 8 EVRM (Eerbiediging van privé- en familieleven) is geschonden. In 2021 wordt de zaak op verzoek van de overheid doorverwezen naar de Grote Kamer.

Beslissing

Het Hof stelt een schending vast van artikel 14 EVRM (verbod van discriminatie) in samenhang met artikel 8 EVRM (recht op respect voor privé- en familieleven), aangezien de heer Beeler een ongelijke behandeling kreeg die geen redelijke of objectieve rechtvaardiging kende.

Motivatie

De toepasbaarheid van artikel 14 EVRM in samenhang met artikel 8 EVRM

Vooraleer de zaak te gronde wordt behandeld stelt het Hof het volgende vast: dat Zwitserland artikel 1 protocol nr. 1 (bescherming van eigendom) niet geratificeerd heeft is niet van belang. Zo kan ook in een zaak met als voorwerp het recht op een uitkering, een beroep worden gedaan op artikel 8 EHRM (recht op respect voor privé- en gezinsleven). Weliswaar werd in de grote meerderheid van de zaken van het Hof over discriminatie betreffende sociale uitkeringen, de focus gelegd op artikel 1 protocol nr. 1 of op artikel 14 EHRM in samenhang met het vorige artikel. Maar een mogelijke discriminatie inzake een uitkering kan ook onderzocht worden vanuit artikel 8 EVRM in combinatie met artikel 14 EVRM.

Op zich waarborgt artikel 8 EVRM niet het recht op toekenning van een sociale uitkering. Maar een lidstaat kan wel besluiten om verder te gaan dan de verplichtingen van artikel 8 EVRM door een dergelijk recht in het leven te roepen. Als dat het geval is, dan mag men bij de uitvoering daarvan geen discriminerende maatregelen in de zin van artikel 14 EVRM nemen. Zo kan artikel 14 EVRM in combinatie met artikel 8 EVRM een ruimere werkingssfeer hebben dan artikel 8 EVRM alleen. Volgens het Hof kunnen enkele richtlijnen worden ontleend aan de zaken over sociale uitkeringen die worden beoordeeld op grond van artikel 14 EVRM (verbod van discriminatie) in samenhang met artikel 8 EVRM.

Het Hof erkent dat het in het verleden aandacht had voor verschillende factoren wanneer het artikel 14 EVRM in samenhang met artikel 8 EVRM wou toepassen op zaken over sociale uitkeringen. Het kende daarbij verschillende benaderingen en was dus niet steeds consistent. In deze zaak wenst het Hof tot een consistente visie te komen. Opdat artikel 14 EVRM in deze specifieke context van toepassing is, moet het onderwerp van de benadeling betrekking hebben op artikel 8 EVRM. Dit betekent dat de maatregelen moeten bedoeld zijn om het gezinsleven te bevorderen en noodzakelijkerwijs van invloed moeten zijn op de organisatie van het gezinsleven. Daarbij verwijst het Hof naar het arrest Konstantin Markin/Rusland1, dat moet beschouwd worden als referentiepunt.

Verschillende elementen zijn relevant voor de vaststelling van de aard van de betrokken uitkering en deze moeten in hun geheel worden beschouwd. Daartoe behoren:

Het Hof heeft dus vastgelegd welke factoren relevant zijn voor de toepasbaarheid van artikel 14 EVRM in samenhang met artikel 8 EVRM. Nu kan het kijken of deze zaak de relevante factoren bevat voor de toepasbaarheid van deze artikelen.  Het Hof stelt vooreerst vast dat het overlevingspensioen in feite tot doel had het gezinsleven van de overlevende echtgenoot te bevorderen. Het deed dit door de overlevende echtgenoot in staat te stellen voltijds voor zijn kinderen te zorgen indien dit voorheen de taak van de overleden ouder was, of in elk geval meer tijd aan hen te besteden zonder in financiële moeilijkheden te komen die hem zouden dwingen een beroep uit te oefenen. De echtgenote van de heer Beeler had voorheen de hoofdverantwoordelijkheid voor de verzorging van hun kinderen. Op grond van deze regeling had de heer Beeler recht op het weduwnaarspensioen, uitsluitend omdat hij vader was van kinderen ten laste. De beëindiging van dit pensioen was ook het gevolg van zijn gezinssituatie, met name de leeftijd van zijn kinderen.

Bovendien heeft de toekenning van het weduwnaarspensioen in de specifieke omstandigheden van de zaak vanzelfsprekend invloed gehad op de organisatie van het gezinsleven van de heer Beeler gedurende de periode waarin hij deze uitkering ontving. Met andere woorden, hij en zijn gezin hebben de belangrijkste aspecten van hun dagelijks leven althans gedeeltelijk georganiseerd op basis van het genot van dit pensioen. De heer Beeler bevond zich op 57-jarige leeftijd in een delicate financiële situatie door het verlies van het pensioen en zijn moeilijkheden om terug te keren op een arbeidsmarkt waarvan hij zestien jaar afwezig was geweest. Dit is het gevolg van de beslissing die hij jaren eerder in het belang van zijn gezin genomen heeft en die vanaf 1997 werd ondersteund door het weduwnaarspensioen.

De feiten in deze zaak vallen onder artikel 8 en artikel 14 is van toepassing.

Ten gronde

Het Hof stelt vast dat er in dit geval sprake is van discriminatie op grond van geslacht, aangezien een weduwe in een soortgelijke situatie haar recht op pensioen niet zou hebben verloren. De situatie van de heer Beeler toont een verschil in behandeling tussen personen in situaties die vergelijkbaar zijn. Het is immers duidelijk dat de enige reden waarom de autoriteiten de betaling van zijn weduwnaarspensioen hebben stopgezet, zijn geslacht is. Hij verkeert verder nochtans in een vergelijkbare positie als een vrouw. Zo is er de noodzaak om in zijn levensonderhoud te voorzien, en is er niet aangevoerd dat hij niet voldeed aan één van de andere wettelijke voorwaarden voor de toekenning van de betrokken uitkering. De heer Beeler werd dus niet op dezelfde wijze behandeld als een weduwe. Bijgevolg is er sprake van een ongelijke behandeling door de stopzetting van zijn weduwnaarspensioen.

Is dit verschil in behandeling objectief en redelijkerwijs gerechtvaardigd? Het Hof herinnert eraan dat vooruitgang op het gebied van gendergelijkheid een belangrijke doelstelling van de lidstaten van de Raad van Europa is. Bijgevolg kunnen alleen zeer sterke overwegingen ertoe leiden dat een verschil in behandeling op grond van geslacht verenigbaar wordt geacht met het verdrag. De appreciatiemarge waarover de staten beschikken om een dergelijk verschil te rechtvaardigen is beperkt. Verwijzingen naar dominante sociale tradities of houdingen in een staat volstaan dus niet.

Het Hof baseert zijn redenering onder meer op de elementen in het arrest van het Zwitserse Hooggerechtshof. In dit arrest wordt uitdrukkelijk erkend dat de betrokken regeling in strijd is met de Zwitserse grondwet, meer bepaald met het beginsel van gelijkheid van mannen en vrouwen. Uit deze analyse en de verschillende pogingen tot hervorming blijkt dat de vroegere “feitelijke ongelijkheden” tussen mannen en vrouwen hun relevantie hebben verloren in de Zwitserse maatschappij. De betrokken wetgeving draagt daarentegen bij tot de verspreiding van vooroordelen en stereotypen over de aard of de rol van vrouwen in de samenleving en is nadelig voor zowel de loopbaan van vrouwen als het gezinsleven van mannen.

Er is geen reden om aan te nemen dat de heer Beeler – op de leeftijd van 57 en na een lange afwezigheid op de arbeidsmarkt – minder moeite zou hebben gehad om een baan te vinden dan een vrouw in een vergelijkbare situatie. Evenmin is er reden om aan te nemen dat de stopzetting van de pensioenuitkeringen hem in mindere mate zou hebben getroffen dan een weduwe in soortgelijke omstandigheden. De overheid heeft immers geen informatie verstrekt over het percentage weduwen of weduwnaars dat er na een jarenlange afwezigheid in slaagde opnieuw tot de arbeidsmarkt toe te treden zodra hun kinderen meerderjarig waren geworden. Er waren dus geen “zeer sterke” overwegingen of “bijzonder sterke en overtuigende redenen” om de verschillende behandeling op grond van geslacht te rechtvaardigen. De ongelijke behandeling van de heer Beeler berust dus niet op een redelijke en objectieve rechtvaardiging.

Betekenis in ruimere context

Het belang van deze zaak ligt in de ontwikkeling van een consistente visie over de toepasbaarheid van artikel 14 EVRM in samenhang met 8 EVRM in zaken over sociale uitkeringen. In het verleden kende het Hof verschillende benaderingen en was de rechtspraak dus niet consistent. Dat verandert dus met deze zaak. Interessant daarbij is dat er rekening wordt gehouden met de delicate financiële situatie van de heer Beeler en de manier waarop de uitkering – in dit geval een weduwnaarspensioen – gevolgen had voor de organisatie van zijn gezinsleven.

Daarnaast is deze zaak voor het Hof ook een gelegenheid om te herinneren aan het centrale belang van gendergelijkheid binnen de Raad van Europa : “het herhaalt echter dat er zeer zwaarwegende redenen moeten worden aangevoerd voordat het een verschil in behandeling op grond van geslacht als verenigbaar met het verdrag kan beschouwen, en dat de appreciatiemarge die staten hebben om een dergelijk verschil te rechtvaardigen, beperkt is.” [voetnoot: eigen vertaling]

 

Integrale tekst van de beslissing

 

Referenties

1 EHRM 22 maart 2012, nr. 30078/06, Konstantin Markin/Rusland

 

Trefwoorden

Discriminatie, Art. 8 EVRM (recht op respect voor privé- en familieleven), Art. 14 EVRM (verbod van discriminatie), Pensioen, Sociale bijstand, Werkloosheid.