Samengevat op 06/08/2020
Feiten
De heer C.P. is initieel opgesloten in de gevangenis van Lantin, waar hij werkzaamheden uitvoert die hem een inkomen van ongeveer 300 euro per maand opleveren. Hij wordt echter het slachtoffer van een arbeidsongeval waardoor hij tijdelijk werkongeschikt wordt. Vervolgens wordt hij overgeplaatst naar de gevangenis van Marche-en-Famenne, waar hij op de wachtlijst terechtkomt voor het bekomen van een werk. Sinds zijn overplaatsing beschikt hij over geen enkel inkomen meer, behoudens een beetje zakgeld dat hij van zijn moeder krijgt. Hij richt zich tot het OCMW om een forfaitaire maatschappelijke hulp te krijgen. Het OCMW weigert dit omdat het van mening is dat de FOD Justitie deze kosten moet dragen. Het OCMW dagvaardt de FOD Justitie om gedwongen tussen te komen in deze zaak.
Beslissing
Het OCMW dient geen enkele kost te betalen.
De FOD Justitie dient de medicijnkosten die te wijten zijn aan het arbeidsongeval te dragen, zowel voor de toekomst als sinds de dag van de sluiting der debatten op 9 juni 2016. De FOD Justitie wordt ook veroordeeld tot het betalen van de gerechtskosten, waaronder de kosten voor de dagvaarding in gedwongen tussenkomst van het OCMW en de rechtsplegingsvergoeding.
Motivering
De rechtbank begint met het rechtsprincipe te herhalen volgens hetwelk iedereen recht heeft op maatschappelijke hulp. De doelstelling ervan is om iedereen toe te laten om een menswaardig leven te leiden1. De hulpbehoevende persoon dient aan te tonen dat zijn leven niet conform de menselijke waardigheid is. Hij dient ook aan te tonen wat en hoe groot zijn staat van behoeftigheid is. Maatschappelijke hulp is residueel, wat betekent dat ze enkel kan worden toegestaan wanneer de persoon met zijn eigen middelen niet kan voldoen aan zijn staat van behoeftigheid. Deze middelen kunnen hun oorsprong vinden in het persoonlijk patrimonium van de gedetineerde, in een sociale zekerheidsuitkering, of nog in de tussenkomst van wettelijke onderhoudsplichtigen, rekening houdende met hun middelen. De rechtbank voegt daaraan toe dat het evenwel niet de bedoeling is dat gedetineerden of hun wettelijke onderhoudsplichtigen zouden betalen voor wc-papier of zeep in de gevangenis. Gevangenissen waar dit gebeurt doen dit in strijd met de wet2.
De FOD Justitie beweert dat de Hulpkas voor Gedetineerden aan deze laatsten de mogelijkheid biedt om aanspraak te maken op een maandelijkse materiële hulp van 40 euro. Het verlenen van deze hulp is echter gebonden aan strikte maatregelen en bestaat in werkelijkheid uit een voorschot, aangezien de Hulpkas het bedrag terugvordert vanaf het ogenblik dat de rekening van de gedetineerde weer gespijsd wordt. De rechtbank verwijst naar voorgaande rechtspraak3 waarin geoordeeld werd dat deze hulp in feite nutteloos is aangezien het bedrag het op zich niet toelaat om een leven conform de menselijke waardigheid te leiden. Bovendien zou de eventuele aanvulling, die door het OCMW kan worden gestort om een menswaardig leven te kunnen leiden, onmiddellijk worden geïnd.
In deze zaak heeft de gedetineerde een gedetailleerde en gepersonaliseerde lijst opgesteld van de kosten – televisie, telefoon, briefmateriaal, waspoeder, persoonlijke hygiënemiddelen, tandprothese, basisvoedingsproducten – die hij noodzakelijk acht voor zijn menswaardig leven. De rechtbank weigert de geldigheid van sommige van deze kosten, omdat de opsluiting volgens haar een vorm van sanctie-boetedoening is voor de gedetineerde. Ze brengt daarom het bedrag terug tot 144 euro per maand, met uitsluiting van de kosten die te wijten zijn aan het arbeidsongeval. De moeder van de gedetineerde spijst zijn rekening met een maandelijkse som die ongeveer overeenkomt met dit bedrag. Dit bedrag laat hem toe om menswaardig te leven en daarom oordeelt de rechtbank dat de FOD Justitie hier niet voor veroordeeld moet worden. De rechtbank herhaalt4 echter dat indien het gevangeniswezen tenminste tegemoet zou komen aan de volledige noden van zijn bewoners, een dergelijke lijst geen bestaansredenen zou hebben.
De farmaceutische kosten daarentegen zijn medische kosten die zijn gemaakt ten gevolge van het arbeidsongeval dat is gebeurd terwijl de gedetineerde aan het werk was in de gevangeniskeuken. Een wet regelt het herstel van de schade ten gevolge van arbeidsongevallen5. De rechtbank oordeelt dus dat deze kosten moeten worden gedragen door de FOD Justitie, die de werkgever is van de gedetineerde.
Ten slotte bespreekt de rechtbank de geldende principes in verband met maatschappelijke hulp aan gedetineerden. Het komt de FOD Justitie – gevangeniswezen – toe om hun menselijke waardigheid te garanderen. Het OCMW krijgt dus gelijk op dit punt.
Betekenis in ruimere context
Het feit dat gedetineerden tijdens hun verblijf in de gevangenis niet beschermd worden door de sociale zekerheid zorgt bij verschillende auteurs voor kritiek6. Deze opschorting wordt gestoeld op het idee dat hun kosten al door de overheid gedekt worden. In zijn arrest Campbell en Fell in 1984 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens verklaard dat “het recht niet aan de deuren van de gevangenis mag ophouden”.
Dit vonnis is belangrijk omdat het de voorrang onderstreept van de menselijke waardigheid in alle situaties, zelfs in situaties van detentie, maar ook de verplichting voor de Staat om in te staan voor de medische kosten die veroorzaakt worden door een arbeidsongeval in een publieke instelling. In de gevangenis is het herstel van deze ongevallen evenwel niet integraal.
Meer algemeen wordt het voor gedetineerden meestal onmogelijk om de huur te betalen wanneer men in de gevangenis zit. Gedetineerden die geen familie hebben of wiens familiebanden verbroken zijn riskeren om dakloos te worden eenmaal ze vrijgelaten worden. Het recht op een leefloon wordt niet afgeschaft tijdens de duur van de vrijheidsberoving, maar het uitbetalen ervan wordt opgeschort. Bovenop het verlies van het salaris, het leefloon en de sociale zekerheid komen nog de advocatenkosten, eventuele boetes en herstelbetalingen, en de kost van het verblijf in de gevangenis. De toegang tot een woning en tot het OCMW blijft een groot probleem voor ex-gedetineerden.
Integrale tekst van de beslissing
Referenties
1 Artikel 1 organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
2 Artikel 5, §1 basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden.
3 Arbh. Luik, 2 december 2009, R.G. 36.14/09, p.7.
4 Arbrb. Luik (afd. Marche-en-Famenne), 9 oktober 2014, R.G. 14/9/A.
5 Wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector.
6 Véronique van der Plancke en Guido Van Limberghen, ‘’La justice sociale ne saurait s’arrêter à la porte des prisons : le (non) droit des détenus à la sécurité sociale en Belgique, in Les limitations au droit à la sécurité sociale des détenus : une double peine ?, 2010, p. 47-98 ; Véronique van der Plancke en Guido Van Limberghen, “Naar een volwaardige regeling voor ongevallen bij penitentaire arbeid”, in Liber Amicorum Othmar Vanachter, 2010, p. 147-162.
Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting (2009). Armoede bestrijden (Verslag 2008-2009 Deel 2 : naar een coherente aanpak in de strijd tegen dakloosheid en armoede), Brussel, Centrum voor gelijke kansen en racismebestrijding, p. 26- 28.
Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten en wet van 5 mei 2014 betreffende de internering, gewijzigd door de wet van 4 mei 2016 houdende internering en diverse bepalingen inzake Justitie.
Trefwoorden
Menselijke waardigheid; arbeidsongeval; OCMW; Gevangenis