Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting

Feiten

De familie Bakan dient een verzoek tot schadevergoeding in bij een administratieve rechtbank. Zoals voorzien in de wet, eist de rechtbank dat de gerechtskosten vooraf worden betaald. Deze zijn echter te hoog voor de familie, die over geen enkel inkomen beschikt. Ze doen daarom bij dezelfde administratieve rechtbank een aanvraag voor rechtsbijstand. Deze vraag wordt door de rechtbank verworpen omdat ze vertegenwoordigd worden door een advocaat, wat voor de rechtbank het bewijs vormt dat zij wel degelijk over de nodige middelen beschikken. De familie betaalt de gerechtskosten niet en de rechtbank beschouwt het verzoek als niet ingediend.

Het Hof wordt vervolgens gevat voor de schending van artikel 6 EVRM (recht op een eerlijk proces), artikel 13 EVRM (recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel) en artikel 1 Protocol nr. 1 (bescherming van eigendom).

Beslissing

Het Hof meent dat de Staat niet heeft voldaan aan haar verplichting om een recht op toegang tot een rechtbank te voorzien in overeenstemming met artikel 6 §1 EVRM. Bovendien heeft zij de marge van appreciatie, waarover zij beschikt in deze materie, overschreden.

Het Hof stelt een schending vast van artikel 6 §1 EVRM. De Staat moet de volgende bedragen betalen:
– 7500 euro morele schade te betalen aan mevrouw Bakan en haar kinderen, en 1000 euro voor de heer Bakan.
– 2000 euro voor de kosten en uitgaven van de familie Bakan.

Het Hof meent dat het niet nodig is om de klachten onder de artikelen 13 EVRM en 1 Protocol nr. 1 te onderzoeken.

Motivering

Het Hof benadrukt dat het recht op toegang tot een rechtbank niet absoluut is, maar beperkt kan worden. Beperkingen zijn impliciet toegelaten aangezien dit recht door zijn aard vraagt om regulering door de Staat. Artikel 6 §1 EVRM laat de Staat dus de keuze in de manier waarop zij het recht garandeert. De Staat heeft dus een marge van appreciatie, maar de uiteindelijke beslissing ligt bij het Hof. Een beperking mag niet zo ver gaan dat de essentie van het recht verloren gaat. Bovendien moet een beperking een legitiem doel hebben en moet er sprake zijn van proportionaliteit tussen de gebruikte middelen en het doel.

Een beperking kan volgens het Hof financieel van aard zijn. Een goede justitiële administratie kan rechtvaardigen dat er een financiële restrictie wordt opgelegd. Op zich is dat niet per se onverenigbaar met artikel 6, §1 EVRM. Niettemin zijn er bepaalde factoren die zullen bepalen of er al dan niet sprake is van een schending en of de zaak werd gehoord door een rechtbank. De grootte van het bedrag zal meespelen, alsook de vraag of de persoon in kwestie dat effectief kan betalen en in welke fase van de procedure het wordt opgelegd.

In deze zaak gebeurt de beperking bij het begin van de procedure. Het bedrag dat de familie Bakan moet betalen betreft ongeveer 170 euro. Dat lijkt niet veel, maar komt overeen met twee keer het minimumloon en vormt bijgevolg een serieus bedrag voor de familie.
Het doel van het EVRM is om de rechten te verdedigen op een concrete en effectieve manier, niet louter theoretisch of illusoir. Daarom meent het Hof dat het bedrag hier een te grote last is op de familieleden, aangezien zij over geen inkomen beschikken.

Het argument dat de familie wel over voldoende middelen zou beschikken omdat ze vertegenwoordigd wordt door een advocaat, is volgens het Hof niet relevant. Deze veronderstelling gebeurt immers zonder de effectieve financiële situatie te bekijken. Bovendien blijkt uit een brief dat de advocaat geen vergoeding vraagt.

Een ander argument – dat de vordering niet gegrond is – is volgens het Hof ingegeven door een legitieme bezorgdheid dat publieke middelen enkel worden gebruikt voor rechtsbijstand in zaken waar er een redelijke kans op succes bestaat. Een systeem van rechtsbijstand veronderstelt immers een bepaalde selectie van zaken die in aanmerking kunnen komen. In deze zaak heeft de administratieve rechter zich echter zonder nuance uitgesproken over de grond van de zaak. Tot slot stelt het Hof vast dat de weigering van rechtsbijstand de familie volledig uitgesloten heeft van de mogelijkheid om de zaak voor de rechtbank te brengen.

 

Integrale tekst van de beslissing

 

Trefwoorden
Art. 6 EVRM (recht op een eerlijk proces); Gerechtskosten; Rechtsbijstand; Art. 13 EVRM (recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel)