Feiten
Op 12 mei 2016 wordt de heer X. bij verstek, dus in zijn afwezigheid, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden voor meerdere strafbare feiten die werden gepleegd in de periode van februari tot oktober 2014. Op 10 augustus 2016 tekent de heer X. verzet aan tegen die veroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het verzet van de heer X. ontvankelijk en niet-ongedaan en veroordeelt hem voor het geheel van de feiten tot een werkstraf van 200 uur met daaraan gekoppeld een voorwaardelijke gevangenisstraf van een jaar wanneer hij de hoofdstraf niet zou naleven.
Motivering
De rechtbank is van mening dat het verzet van de heer X. ontvankelijk en niet-ongedaan is omdat het van oordeel is dat deze laatste een wettige reden heeft die zijn afwezigheid tijdens de eerste behandeling van zijn zaak rechtvaardigt. Met verwijzing naar de specifieke sociale en menselijke context van de heer X., verklaart de rechtbank: “De beklaagde is gefrustreerd, stond ten tijde van de feiten volledig buiten de samenleving, was dakloos, werkloos, gemarginaliseerd, woonde in de nacht- en noodopvang.” Bovendien is hij ingeschreven in een opleiding van het Waalse agentschap voor de integratie van mensen met een handicap. Zijn advocaat heeft hem niet kunnen bereiken omdat meneer X. de rekening van zijn gsm niet kan betalen.
Wat de feiten betreft, erkent de heer X. dat hij schuldig is aan alle inbreuken die hem ten laste worden gelegd. Wat de strafmaat betreft, is de rechtbank van oordeel dat het herhaalde karakter en de ernst van de feiten die de heer X. ten laste worden gelegd, een gepaste straf vereisen. Maar het wil hem nog een kans geven omwille van de oprechte spijt van de heer X., zijn jonge leeftijd, het feit dat hij binnenkort vader wordt en vooral het feit dat zijn integratie in de maatschappij moet worden ondersteund en dat zijn inspanningen moeten worden gestimuleerd. Daarom veroordeelt de rechtbank hem tot een werkstraf. De rechtbank is namelijk van mening dat een gevangenisstraf de heer X. nog meer zou uitsluiten uit de samenleving, wat nadelig zou zijn en minder nuttig voor de maatschappij.
Betekenis in ruimere context
Het belangrijkste in dit vonnis is dat de rechtbank het verzet van de beklaagde accepteert. Sinds de zogenaamde “Potpourri II” wet van kracht werd, is het namelijk zo dat de voorwaarden voor de ontvankelijkheid van het verzet dat wordt aangetekend tegen een vonnis bij verstek, bijzonder streng zijn. Vroeger had iedereen die afwezig was wanneer zijn zaak werd behandeld recht op een nieuw onderzoek van de zaak in eerste aanleg, zowel wat de feiten als wat de straf betreft, wanneer de betrokkene verzet aantekende.
Sinds 1 maart 2016 wordt dit verzet ongedaan verklaard wanneer:
– de eiser in verzet kennis heeft genomen van de dagvaarding in de procedure waarin hij verstek heeft laten gaan,
– en zich voor een nieuwe behandeling van zijn zaak enkel kan beroepen op overmacht of een wettige reden die door de rechtbank als geldig wordt beschouwd en die zijn afwezigheid tijdens de eerste behandeling van de zaak rechtvaardigt.
Deze wet heeft tot doel om de talrijke misbruiken een halt toe te roepen en de betrokkenen te responsabiliseren. Maar zoals de Ligue des droits de l’homme en de Association Syndicale des Magistrats bij de voorbereidende werkzaamheden al aangaven, treffen zulke strenge maatregelen vooral de zwaksten en worden rechtzoekenden overgelaten aan de willekeur van de rechter die het begrip ‘wettige reden’ naar eigen goeddunken kan interpreteren. Bovendien zijn overmacht en wettige reden twee vage begrippen die gewoonlijk streng geïnterpreteerd worden door de rechtspraak en heel wat ruimte voor onzekerheid laten. In die zin is het vonnis van de rechtbank van Hoei interessant omdat het zich rechtstreeks baseert op artikel 6 van het EVRM om aan te voeren dat de armoede van een persoon een legitieme reden is om niet aanwezig te zijn bij een eerste behandeling van zijn zaak. Toch kunnen we ons afvragen of het echt nodig was om de eiser in verzet als “grof” te bestempelen om de beslissing te motiveren.
In een arrest van 21 december 2017 heeft het Grondwettelijk Hof zich uitgesproken over 7 beroepen tot vernietiging ingesteld tegen 11 maatregelen in de zogenaamde “Potpourri II” wet, waaronder de maatregel over het beperken van het recht tot aantekenen van verzet tegen een vonnis bij verstek. Deze laatste maatregel heeft echter de grondwettigheidstoets doorstaan en blijft van kracht, in tegenstelling tot 5 andere maatregelen die bijgevolg werden vernietigd door het Grondwettelijk Hof.
Integrale tekst van de beslissing
Referenties
Art. 6 EVRM;
Nieuw art. 187, § 6 Sv. (Wet « Pot-pourri II » van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie)
Verslag in eerste lezing, Wetsontwerp houdende wijzigingen van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie, Parl. St., 2015-2016, nr. 54-1418/005.
Koen Geens, Politiek, Potpourri II, 2017, beschikbaar op https://www.koengeens.be
GwH 21 december 2017, nr. 148/2017. (+ persbericht)
Trefwoorden
Art. 6 EVRM (recht op een eerlijk proces); Vonnis bij verstek; Verzet; Wettige reden van verschoning;
Wet « Potpourri II »; Werkstraf