Feiten

De Internationale federatie van mensenrechtenliga’s (FIDH) heeft een klacht neergelegd tegen België omwille van de situatie van de woonwagenbewoners. De FIDH verwijt België de schending van artikel E van het Europees Sociaal Handvest (non-discriminatie) in samenlezing met artikel 16 (recht van het gezin op sociale, wettelijke en economische bescherming) of artikel 30 (recht op bescherming tegen armoede en sociale uitsluiting).

Beslissing

Ten eerste besluit het Comité dat er een schending is van artikel E in samenlezing met artikel 16 aangezien caravans in het Waalse Gewest niet worden erkend als huisvesting.

Vervolgens oordeelt het Comité dat er schending is van artikel E in samenlezing met artikel 16 “omwille van de kwalitatieve normen (geschiktheid, veiligheid, bewoonbaarheid) die niet aangepast zijn aan woonwagens en woonwagenterreinen in het Vlaamse en Brusselse Gewest.”

Er is eveneens een schending van artikel E in samenlezing met artikel 16 omdat er te weinig woonwagenterreinen beschikbaar zijn en de overheid doet onvoldoende inspanningen om hieraan te verhelpen.

Er is een schending van artikel E in samenlezing met artikel 16 omdat er te weinig rekening wordt gehouden met woonwagenbewoners bij het opmaken en uitvoeren van plannen voor ruimtelijke ordening.

Er is een schending van artikel E in samenlezing met artikel 16 omwille van de situatie waarin woonwagenbewoners zich verplicht zien om op illegale wijze een terrein te bewonen en daarbij lopen ze een groot risico op uithuiszetting. Bovendien is er onvoldoende juridische bescherming op dit vlak. Het Comité benadrukt in dit verband dat “een uithuiszetting er niet mag toe leiden dat de betrokken personen geen onderdak meer hebben”.

Tot slot is er een schending van artikel E in samenlezing met artikel 30 omwille van het ontbreken van een globale en gecoördineerde aanpak rond huisvesting voor woonwagenbewoners, met het oog op het vermijden en bestrijden van armoede en sociale uitsluiting.

Motivering

Het Europees Comité voor de sociale rechten verduidelijkt dat “elke plaats waar een gezin verblijft, op legale wijze of niet, in een onroerend of in een roerend goed, zoals een woonwagen, moet beschouwd worden als een woonst in de zin van het Handvest. […] Bovendien moeten de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de juridische erkenning van een woonst van toepassing zijn op alle woonvormen, met inbegrip van alternatieve woonvormen zoals een woonwagen. De reglementering rond bewoonbaarheid (met name in termen van geschiktheid en veiligheid) moet redelijkerwijze aangepast zijn aan deze alternatieve woonvormen opdat de mogelijkheid om in zo’n woonst te leven niet ten onrechte zou worden ingeperkt.” [onze vertaling]

 

Integrale tekst van de beslissing

 

Referenties
Artikel 16, 30 en E van het herzien Europees Sociaal Charter

 

Trefwoorden
Alternatieve woonvormen; Woonwagen; Uithuiszetting