Feiten

Mevr. Bjedov, geboren in 1933, krijgt in 1975 een sociale woning toegewezen in de stad van Zadar. Ze verlaat deze stad in 1991 en keert er in 1998 naar terug. Maar omdat er reeds iemand haar woning (illegaal) bewoont, kan ze pas in de zomer van 2001 terugkeren eens dat het appartement terug beschikbaar is. De sociale verhuurder meent dat haar afwezigheid niet gewettigd was en vraagt en verkrijgt de uithuiszetting van mevr. Bjedov.

Mevr. Bjedov stelt daarop een verzoekschrift in bij het Europees Hof omdat ze meent dat de beslissingen van de nationale rechtbanken tot uithuiszetting haar recht op eerbiediging van de woning, zoals gewaarborgd door artikel 8 EVRM, hebben geschonden. In de nationale procedures haalt ze ook aan dat haar inkomen onvoldoende is om de kosten van een andere huisvesting te dekken, dat ze reeds 75 jaar oud is en gezondheidsproblemen heeft, gestaafd met een medisch attest. Een uithuiszetting zou volgens haar dan ook een onmenselijke en vernederende behandeling uitmaken met als gevolg een onherstelbare schade aangezien het zou leiden tot een snelle achteruitgang van haar gezondheid en uiteindelijk zelfs tot haar dood, waardoor de uithuiszetting niet als proportioneel beschouwd kan worden. Volgens de Kroatische overheid is er geen sprake van een ‘woning’ omdat mevr. Bjedov de sociale woning tussen augustus 1991 en juli 2001 niet heeft bewoond. Dit gebeurde zonder een gegronde reden waardoor ze ook geen recht meer heeft om de woning te bezetten. Bovendien stelt de Kroatische overheid dat de bevoegde sociale diensten bereid zijn om sociale bijstand te verlenen aan mevr. Bjedov door haar onder te brengen in een woonzorgcentrum en, indien haar inkomsten hier niet voldoende voor zijn, ook via andere bijkomende sociale bijstand tussen te komen om hieraan te verhelpen.

Beslissing

Het Hof besluit tot een schending van artikel 8 EVRM.

Motivering

Het Hof stelt dat er wel degelijk sprake is van een ‘woning’ zoals gewaarborgd onder artikel 8 EVRM aangezien mevr. Bjedov geen andere woning heeft en de overheid ook niet betwist dat dit de werkelijke hoofdverblijfplaats is. Een ‘woning’ is een autonoom concept dat niet afhankelijk is van de classificatie volgens het nationaal recht, maar uit de feiten moet blijken. Er wordt een voldoende en voortdurende band vastgesteld met de sociale woning waardoor het onder de bescherming van artikel 8 valt. Artikel 8 bepaalt dat geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, tenzij dit bij wet is bepaald en in een democratische samenleving noodzakelijk is, en voor zover dit dient om een wettig doel na te streven. Hoewel de inmenging in deze zaak weliswaar wettelijk is voorzien en een wettig doel nastreeft, is deze echter niet ‘noodzakelijk in een democratische samenleving’, wat duidt op de proportionaliteit. Het Hof haalt aan dat de nationale rechtbanken de proportionaliteit van de maatregel niet hebben onderzocht hoewel ook eerdere rechtspraak* stelt dat iedere persoon met een risico op inmenging bij dit recht in beginsel de kans moet krijgen om de proportionaliteit en de redelijkheid van de maatregel te laten onderzoeken in het kader van artikel 8 EVRM indien dit wordt ingeroepen. Dit is het geval ook al heeft volgens het nationaal recht de bewoner geen recht meer om de woning te bezetten. Het Hof houdt hierbij ook rekening met de leeftijd van mevrouw Bjedov, ondertussen 78 jaar, haar zwakke gezondheid en het feit dat ze reeds meerdere jaren in de woning heeft gewoond. Het Hof houdt voorts rekening met het argument van de overheid dat sociale bijstand kon verleend worden, maar stelt dat de bevoegde autoriteiten nog steeds niet de nodige stappen hiertoe hebben ondernomen. Bovendien verklaart het Hof dat indien de nationale overheden bij uithuiszettingen de noodzaak ervan niet aantonen, het recht van mevr. Bjedov op respect van de woning voorrang heeft op het recht van de overheid om het eigendomsrecht te regelen.

 

Integrale tekst van de beslissing

 

Referenties
EHRM 27 mei 2004, nr. 66746/01, Connors / het Verenigd Koninkrijk; EHRM 9 oktober 2007, nr. 7205/02, Stankova / Slovakije; EHRM 13 mei 2008, nr. 19009/04, McCann / het Verenigd Koninkrijk; EHRM 15 januari 2009, nr. 28261/06, Cosic / Kroatië

 

Trefwoorden
Art. 8 EVRM (recht op respect voor privé- en familieleven); Recht op eerbiediging van de woning; Uithuiszetting ; Sociale woning; Inmenging; Eigendomsrecht