Feiten
Een koppel dakloze vreemdelingen zonder wettig verblijf, Mevr. T. en Mr. M., verwacht een kind. In 2010 vragen ze beiden een financiële steun equivalent aan het leefloon aan het bevoegde OCMW, dat dit weigert. Het koppelt vecht deze beslissing aan bij de arbeidsrechtbank.
1) Met een vonnis van 14 april 2011 veroordeelt de rechtbank het OCMW tot het toekennen van het recht op dringende medische hulp aan de moeder van het kind, evenals het toekennen van een financiële steun equivalent aan het leefloon, vermeerderd met een steun equivalent aan de kinderbijslag. Deze laatste twee moeten worden toegekend tot 30 dagen na de dag dat het OCMW de vigerende regelgeving zal respecteren. De regelgeving bepaalt dat het OCMW de eiser moet inlichten dat hij/zij materiële hulp voor het kind kan bekomen in een opvangcentrum van Fedasil. De aanvrager moet schriftelijk bevestigen dat hij/zij deze hulp wenst. Het vonnis voorziet eveneens het overmaken van het dossier aan de Procureur des Konings, oordelend dat er aanwijzingen bestaan van een coalitie van ambtenaren. Dit is een inbreuk die wordt bestraft door de Strafwet. Het overmaken van dit dossier zal nooit een gevolg kennen.
2) Een maand na dit eerste vonnis worden de eisers opgeroepen om zich naar het OCMW te begeven. Uitzonderlijk worden zij niet vergezeld door de sociaal assistente die hen gewoonlijk begeleidt in hun stappen. Het OCMW doet hen een document ondertekenen, die hun weigering van materiële hulp voorzien door Fedasil constateert. Bijgevolg beslist het OCMW hen de gevraagde steun niet toe te kennen. De eisers gaan in tegen deze beslissing en doen een beroep op de arbeidsrechtbank die deze beslissing van het OCMW annuleert.
In november 2011 richt het OCMW aan Fedasil een vraag tot opvang. Enkele dagen later reageert Fedasil negatief met als reden dat haar opvangnetwerk verzadigd is. Deze beslissing wordt pas veel later aan de betrokkenen gemeld, namelijk pas in februari 2012.
3) In december 2011 beslist het OCMW om de betrokkenen opnieuw naar Fedasil te oriënteren om hen in materiële hulp te voorzien. Dit doende, weigert het OCMW hen het recht op dringende medische hulp en maatschappelijke dienstverlening die ze vragen. Deze beslissing wordt op haar beurt aangevochten voor de arbeidsrechtbank, die het koppel gelijk geeft en het OCMW opnieuw veroordeelt tot :
– het toekennen van een recht op dringende medische hulp tot op het moment van de opvang van deze familie;
– het betalen van een financiële steun equivalent aan het leefloon (categorie gezinshoofd) aan de moeder, die de wettelijke vertegenwoordigster is van de minderjarige.
Het OCMW tekent beroep aan tegen de drie beslissingen. Van hun kant eisen Mevr. T. en Mr. M. voor het arbeidshof, naast de bevestiging van de beslissingen, de veroordeling van het OCMW tot de betaling van een schadevergoeding.
Beslissing
Het arbeidshof bevestigt de beslissingen die werden genomen door de rechtbank en veroordeelt het OCMW tot betaling van alle achterstallige bijstand sinds de aanvraag van de rechtzoekenden. Bovendien veroordeelt het hof het OCMW tot het betalen aan Mevr. T. en Mr. M. van de som van 1.000 euro per procedure ter vergoeding van de morele schade veroorzaakt door de fouten van het OCMW. Ten slotte bevestigt het hof de beslissing van de arbeidsrechtbank die het OCMW heeft veroordeeld tot het betalen aan de Belgische Staat en Fedasil van een schadevergoeding voor tergend en roekeloos geding.
Motivering
Het hof herhaalt de principes die gelden in geval van een aanvraag voor sociale prestaties bij het OCMW door mensen die zich in situatie van onwettig verblijf bevinden. De wetgeving betreffende de OCMW’s legt aan deze op om dringende medische hulp toe te kennen aan mensen in situatie van onwettig verblijf en om een staat van behoeftigheid vast te stellen ten gevolge van het feit dat de ouders van een minderjarig kind in situatie van onwettig verblijf niet kunnen instaan voor diens materieel onderhoud. Deze maatschappelijke dienstverlening wordt in dit geval beperkt tot de materiële bijstand en dient op grond van de wet te worden verleend door Fedasil. Teneinde te vermijden dat minderjarige kinderen door een conflict tussen overheden zonder materiële bijstand komen te vallen, voorziet de regelgeving in een strikte procedure volgens dewelke een OCMW het dossier van een minderjarige rechtszoekende kan overdragen naar Fedasil. Ondertussen dient het OCMW wel in te staan voor het verlenen van deze materiële hulp. In casu werd deze procedure niet gerespecteerd door het OCMW en heeft het alles gedaan om te vermijden om ondertussen deze bijstand te verlenen. Het is opmerkelijk dat het hof zich baseert op het artikel 17 van herzien Europees Sociaal Handvest en op de rechtspraak van het Europees Comité voor sociale rechten, wat een manier is om de directe effecten van dit Handvest te erkennen. Het hof legt eveneens de talrijke juridische instrumenten voor die het recht op dringende medische hulp voor vreemdelingen zonder wettig verblijf toekennen.
Het hof vernoemt in totaal 5 fouten die door het OCMW gepleegd zijn. De eerste is de weigering om bepaalde aanvragen van de hulpvragers te registreren. De tweede fout is de minachting die werd getoond ten aanzien van de moeder en haar zoon die zou worden geboren (het negeren van de zwangerschapssituatie van de moeder, terwijl ze op straat leefde, wat haar uitermate kwetsbaar maakte). De derde fout bestaat in het proberen rechtvaardigen van de weigering van materiële hulp door het doen tekenen van een vooraf opgesteld attest, in afwezigheid van de persoon die het koppel gewoonlijk vergezelt, een houding met een slechte bedoeling die, volgens het hof, werd bevestigd door het feit dat de hulpvragers – om de financiële veroordeling uit een vorige uitspraak te kunnen bekomen – een uitvoerend onroerend beslag hebben moeten laten leggen. De vierde fout betreft het niet overmaken van de beslissing van Fedasil van 21 november 2011, waarbij de verzading van het netwerk werd ingeroepen, wat een tekortkoming betekende in het licht van de informatieplicht die in het Handvest van de sociaal verzekerde wordt voorzien. De vijfde fout gaat om de miskenning van een recht “even fundamenteel als het recht op gezondheid en dit vooral omdat op dit moment hun zoon had moeten worden gehospitaliseerd”.
Het bestaande geschil tussen de aanvragers voor sociale bijstand en het OCMW gaat gepaard met een vordering tot tussenkomst en vrijwaring vanwege het OCMW tegen de Belgische Staat en Fedasil. Hef hof oordeelt dat het OCMW over geen enkele objectieve reden beschikt om de Belgische Staat of Fedasil in deze procedure te betrekken.
Betekenis in ruimere context
Het arbeidshof erkent de rechtstreekse werking van de bepalingen van het Europees Sociaal Handvest.
Integrale tekst van de beslissing
Referenties
Artikelen 2, 3 en 4 van het Koninklijk Besluit van 24 juni 2004 tot bepaling van de voorwaarden en de modaliteiten voor het verlenen van materiële hulp aan een minderjarige vreemdeling die met zijn ouders illegaal in het Rijk verblijft.
Artikel 57, §2 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
Artikel 60 van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen.
Artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering.
Trefwoorden
Vreemdeling in onwettig verblijf; Dringende medische hulp; Sociale bijstand; Herzien Europees Sociaal Handvest; Fout van het OCMW; Handvest van de sociaal verzekerde; Samenspanning van ambtenaren