Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting

Samengevat op 19/05/22

Feiten

De vrederechter van het kanton Aarlen stelt een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof in verband met juridische tweedelijnsbijstand en rechtsbijstand. In de zaak voor de vrederechter heeft de eiser een vordering ingesteld tot betaling van schuldvorderingen ten laste van de verweerder. De verweerder heeft het hoofdbedrag betaald, waarna de vordering wordt beperkt tot de kosten van de zaak voor een totaalbedrag van 181,89 euro. Dit bedrag omvat onder meer de 20 euro van de bijdrage aan het Fonds voor de juridische tweedelijnsbijstand. De verweerder betwist dat hij het bedrag van 20 euro moet terugbetalen, aangezien hij juridische tweedelijnsbijstand geniet en in dat geval wettelijk vrijgesteld is van deze bijdrage1. De bijdrage blijft dan ten laste van de in het gelijk gestelde eiser.

De vrederechter stelt de vraag of deze wettelijke regeling een schending uitmaakt van de Grondwet. Doet de bepaling immers geen discriminatie ontstaan? Een eiser die gelijk krijgt tegenover een verweerder die juridische tweedelijnsbijstand geniet, moet de bijdrage aan het Fonds dragen. Een eiser die gelijk krijgt tegenover een verweerder die geen juridische tweedelijnsbijstand geniet, moet de bijdrage aan het Fonds niet dragen. De vrederechter  merkt op dat dit in strijd lijkt te zijn met het beginsel van de gelijkheid van de burgers voor de openbare lasten. Het zou logischer zijn om de bijdrage aan het Fonds ten laste van de gemeenschap te laten.

Beslissing

Het Hof stelt vast dat het doel van de wetgever zou kunnen worden bereikt met een maatregel die minder afbreuk doet aan de rechten van de eiser. De huidige maatregel is daarom niet redelijk verantwoord en schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre de bijdrage aan het Fonds voor juridische bijstand ten laste blijft van de in het gelijk gestelde eiser in het geval waarin de in het ongelijk gestelde verwerende partij juridische tweedelijnsbijstand geniet.

Motivatie

Het Hof wordt ondervraagd over het verschil in behandeling tussen twee categorieën van eisers:

Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie

Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling wordt gesteld tussen categorieën van personen. Maar dan moet dit verschil berusten op een objectief criterium en redelijk verantwoord zijn. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

Is er een objectief criterium? Het Hof stelt dat dit het geval is. In deze zaak berust het verschil in behandeling namelijk op het volgende objectief criterium: in het gelijk worden gesteld tegen een verweerder die al dan niet juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand heeft genoten.

Is het verschil in behandeling ook redelijk verantwoord? Het Hof stelt vast dat de wetgever:

i)   enerzijds wou dat de bijdrage aan het Fonds wordt gedragen door de in het ongelijk gestelde partij.

ii)  Anderzijds wou dat de bijdrage niet wordt gedragen door de in het ongelijk gestelde partij indien die juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand geniet.

Volgens het Hof is de maatregel pertinent ten opzichte van het laatste doel (ii), maar niet ten opzichte van het eerste doel (i).

Volgens het Hof kan aan het doel van de wetgever volledig worden tegemoetgekomen, zonder een verschil in behandeling. Er kan immers worden voorzien dat, wanneer de eiser in het gelijk wordt gesteld tegen een verweerder die juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand geniet, de eiser bij het Fonds de terugbetaling kan verkrijgen van de bijdrage die hij heeft betaald op het ogenblik van de inschrijving op de rol. Een dergelijke maatregel zou het mogelijk maken dat aan de eiser het bedrag van die bijdrage steeds wordt terugbetaald, ongeacht de situatie van de verweerder die in het ongelijk wordt gesteld.

Het Hof stelt dus vast dat het doel van de wetgever zou kunnen worden bereikt met een maatregel die minder afbreuk doet aan de rechten van de eisers in deze context. De huidige maatregel is daarom niet redelijk verantwoord en schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Concreet ziet het Hof dus een schending van de Grondwet in zoverre de bijdrage aan het Fonds voor juridische bijstand ten laste blijft van de in het gelijk gestelde eiser in het geval waarin de in het ongelijk gestelde verwerende partij juridische tweedelijnsbijstand geniet.

Betekenis in ruimere context

De wetgever zal dus moeten ingrijpen om deze ongelijkheid recht te trekken. Intussen zal de vrederechter die de zaak aan het Grondwettelijk Hof heeft voorgelegd, de verweerder niet kunnen veroordelen om de bijdrage van 20 euro aan de eiser terug te betalen. Het Hof heeft immers duidelijk geoordeeld dat de bepaling waarover het werd ondervraagd, ongrondwettelijk is.

 

Texte intégral de la décision


Références
1 artikel 4, § 2, derde lid, van de wet van 19 maart 2017 tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand, BS 31 maart 2017.

Mots clés

Juridische bijstand; Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand; Bijdrage